Ooit stond ik voor een groepje mensen te praten over het godsbeeld dat ik als zenleraar in mij meedraag. Het ging om de inspiratiedag godsbeelden in de 21ste eeuw die het Museumpark Orientalis in Nijmegen samen met het Han Fortmann Centrum organiseerde. Behalve het boeddhisme deden nog vier andere religies mee: christendom, Islam, jodendom en hindoeïsme. De hoek van waaruit deze betrokken sprekers hun godsbeeld belichten zijn respectievelijk het evangelie, het soefisme, de Thora en yoga.
Mijn belichtingshoek is natuurlijk zen. En bij voorbaat bekroop mij al enige aarzeling. Je zou makkelijk kunnen zeggen, hóren te zeggen zelfs wellicht: in het boeddhisme en in zen is er geen sprake van een God. Klopt helemaal. Dus ook geen godsbeeld? Zoals ik het beleef doet zen nu juist niets anders dan een appèl om je open te stellen voor God, een ander woord voor: het bestaansmysterie. Als de antieke zenmeester de monnik die op hem afloopt, toeroept: ‘Wat is het dat daar zo aan komt lopen’, dan probeert hij de ogen van zijn pupil te openen voor God. Maar het wordt niet zo benoemd.
De hele nadruk die wij in zen en bijvoorbeeld mindfulness leggen op aandacht, het NU en het vernieuwende wonder dat daarin elke nanoseconde plaatsgrijpt, wijst in de richting van het onpeilbare mysterie. In elk moment toont zich de vanzelfbeweging van het leven waarin leegte vorm is en vorm leegte. Leegte of sunyata die ‘diepste werkelijkheid omvat alle verandering, maar is er tegelijkertijd zelf vrij van’, zeggen Kazuaki Tanahashi en Joan Halifax in hun boek over The Heart Sutra. Is die diepste werkelijkheid mogelijk God te noemen? In een confererend hooggeleerd gezelschap van christenen en boeddhisten werd dat in de jaren 90 niet als vanzelfsprekend gezien. Maar mijn godsbeeld is toch van dien aard dat ik denk dat het aardig in de richting komt.
En, hoe wonderlijk, in dat pandemonium van vormen die steeds maar weer, steeds maar weer… het bestaan weergeven, kunnen we toch ook altijd die diepte van de leegte ervaren. Mits we ervoor open staan. Alles komt voort en gaat terug naar het Ene, wat is het Ene? Sekito Kisen is hierover heel duidelijk in de Sandokai 1200 jaar geleden: Het alledaagse en het onpeilbare horen bij elkaar als twee voeten bij het lopen. Over ons leven en het goddelijke zegt hij verder:
Als je de Weg niet ziet, zie je die ook niet als je hem gaat.
Als je de Weg gaat, is hij noch nabij, noch veraf.
Als je de Weg kwijt bent, zie je meteen bergen en rivieren die in de weg staan.
Welnu, die Weg, de weg van verlichting, die tegelijk onze eigen levensweg is èn de Dharma, de werkelijkheid zoals die is, het ‘alleen maar nu’ – die Weg is er altijd en plooit zich als het ware om onze voeten, zoals de Nederlandse ch’anmeester Ton Lathouwers in één van zijn teisho’s zegt in zijn boek Meer dan een mens kan doen. Het gaat over ons bestaansmysterie, over de dingen ‘zoals het is’ en over de ‘bron van alle zijn’ daaronder zoals Shunryu Suzuki zegt.
‘Ook als je de Weg niet ziet, zegt Lathouwers, ‘als je twijfelt en aarzelt, als je jezelf veroordeelt of denkt dat je mislukt, als je denkt dat je een beter, eerlijker mens zou kunnen zijn of dat je bedoelingen heel wat nobeler zouden moeten zijn. Het geeft niet: de Weg is er, betrouwbaar onder je voeten. Hij laat je nooit alleen. Ook al weet je niet dat je hem gaat, al merk je niet dat je hem gaat, hij is er. Met elke stap vleit de Weg zich natuurlijkerwijs, onvoorwaardelijk tegen je voet aan. Al weet je niets, al heb je de indruk maar wat doelloos, richtingloos in het rond te strompelen, de Weg is er. Dat is ten diepste religieus. Maar dan wel: religieus voorbij elke institutionele religiositeit. Ook voorbij die van zen. Want ook zen moet je uiteindelijk achter je laten. (…) Je kunt uiteindelijk niet van de Weg afdwalen. De weg die jou weigert, die jou niet aanvaardt is niet de Weg, is een heilloze weg.’
Volgens mij bestaat die laatste heilloze weg ook helemaal niet. Wel in ons idee, maar niet ECHT. De Weg die er altijd is, is wel ECHT. Het taoïsme, de nuchtere en sobere religie van de Weg, heeft het zenboeddhisme sterk beïnvloed. Daarin is Tao, vaak vertaald als de Weg, volkomen ondefinieerbaar. Het Tao waarover geschreven en gesproken kan worden is niet de ware Tao. Menig vertaler aarzelt niet om parallellen te leggen tussen het westerse godsbegrip en Tao. De weg die ons draagt en die zich tegen onze voeten plooit, altijd, is niets anders dan liefde. God? Het valt niet te benoemen…er valt niet over te praten. Zen kent geen God, maar ons gewone leven is wel de Weg.
Johan zegt
En maar praten en gedachten hebben wat is. En die zenmeester zei het zo en die leraar vindt er dat van.
Het brengt je allemaal geen stap dichterbij. Sterker nog, je raakt er steeds verder van verwijderd.
Wat is dat toch dat mensen zoveel over de weg willen praten die ze nog nooit hebben gezien?
Het is niets meer dan amusement net als een boek lezen of tv kijken.
Piet Nusteleijn zegt
Johan, wat wil je precies zeggen met deze reactie? Ben jij de weg niet?
Jezus zei terecht: Ik ben de weg, de waarheid en het leven.
Dat weet ik inmiddels na al dat “gepraat over werkelijkheid en waarheid enz…..”
Jij en ik zijn het ook. Het is maar dat je het weet.
Groet.
Ludo zegt
Gods’besef’? (Titus Brandsma)