‘Vandaag – net als gisteren… én eergisteren – tijdens samu wéér blaadjes geharkt. En let wel: in het bos! Voor een deel zelfs op precies hetzelfde stuk waar we gisteren óók al twee uur hebben staan harken. Blaadjes harken in het bos: misschien is dat training? Niet erg motiverend in ieder geval. Net als niten soji nu. In het park is het gewoon schoon. En met dit koude weer komen er nauwelijks mensen naar Sogenji en is er niks om op te ruimen.
Binnen een half uur zijn we klaar. Er is gewoon te weinig werk voor twintig man. En dan tóch iedere ochtend weer een uur het park aanharken, omdat niten soji nou eenmaal een uur hoort te duren. Niet dat het echt vervelend is om te doen, maar iets schoonmaken dat schoon is? Tja… ik vind het toch behoorlijk nutteloos.’ (Aantekening van 28/1/12).
Niten soji, het lijkt zo mooi. Lekker in de frisse ochtendlucht en terwijl het eerste goudgele zonlicht net boven de heuvels uitkomt, blaadjes harken in het park. Maar dat iedere dag weer, zelfs op je vrije dag?! Op een gegeven moment had ik het er toch wel helemaal mee gehad. Want ook dat moet maar eens gezegd worden: het kloosterleven was soms ook behoorlijk saai en eentonig, zeker buiten de osesshins om. Tijdens de osesshins heb je een sense of purpose, een sense of urgency – daarvoor en alleen daarvoor ben je hierheen gekomen. Maar daarbuiten? Iedere dag hetzelfde schema. Tot op de minuut af weten hoe je dag eruit zal zien. Hetzelfde werk, dezelfde gezichten, dezelfde verhalen…
Daarom was ‘eten’ ook zo belangrijk. Als afleiding, even een korte ontsnapping aan die dagelijkse sleur. En dan niet alleen de lunch – altijd weer een verrassing wat er op tafel zou staan – maar zeker ook ‘snoepen’. Want mijn hemel, wat werd er een hoop gesnoept in Sogenji. Ik ook hoor, zeker in het begin. Toen kwam ik iedere vrije dag met een rugtas vol pinda’s, koekjes en chocola terug van de Hallows. En ruim voor de volgende vrije dag was dat allemaal alweer op. Want wat helpt er nou beter tegen sleur dan iets in je mond stoppen?
Het bracht ook onze ‘ware aard’ naar boven. Als het om eten ging, dan was het ieder voor zich. Ik kan me nog goed herinneren dat toen ik nog maar net in Sogenji was, iemand tijdens yakuzeki – de maaltijd om vijf uur ’s middags waar de opgewarmde restjes van de lunch geserveerd werden – iemand recht voor mijn neus ongegeneerd letterlijk alle stukjes tomaat uit de salade viste. En daarna nog eens goed onder alle slablaadjes keek of ‘ie toch nog niet een stukje over het hoofd had gezien. Ik was echt stomverbaasd. Ik had toen nog het idee dat je in een klooster alles zo eerlijk mogelijk probeerde te delen. En meestal was dat ook wel zo. We hadden veel voor elkaar over. Behalve dan als er eten in het spel was.
Bijvoorbeeld als er ’s ochtends bij de koffiepauze iemand opeens ‘dozo‘ riep. Dan stond iedereen meteen op scherp. Dozo betekent zoveel als ‘ga je gang’ en hield in dat er iemand op het punt stond om te gaan trakteren. Daar moest je dus razendsnel bij zijn, want meestal was het bordje met koekjes of chocola nog voordat het goed en wel op de counter stond alweer helemaal leeg gegraaid.
Ik weet nog de eerste keer dat ik ook eens trakteerde. Op country cookies met chocolate chips, een in de zendo zeer gewild item. In Japan staat op de verpakking altijd precies aangegeven hoeveel er van iets ergens inzit, dus ik wist dat er voor iedereen tenminste één koekje was. Ook zijn ze daar meestal per stuk verpakt. Ieder koekje is dan – heel Japans – een klein cadeautje op zich. Alleen bleek toen ik het doosje openmaakte dat deze koekjes niet per stuk, maar per twee in een wikkel zaten. En er was dus niet genoeg om iedereen twee koekjes te geven. Maar dat had ik net te laat door. Het bordje met koekjes was al onderweg naar de counter.
Ik riep nog iets van ‘Jongens, we moeten ze delen, want anders is er niet genoeg!’ Maar in no time waren alle koekjes natuurlijk al van het bordje verdwenen. Nou legden de meesten, zodra ze doorhadden wat er aan de hand was, wel weer één van de koekjes weer. Maar twee van ons – ik weet nog precies wie! – slopen zo snel als ze konden weg met ‘hun’ twee koekjes. Als een hond die iets van de salontafel gepikt heeft en dondersgoed weet dat dat niet mag.
Uiteindelijk was er nog net genoeg voor iedereen, maar toch was ik er behoorlijk van in de war. Eerst boos: hoe kún je nou zoiets doen? En daarna ook teleurgesteld: dóe je een keer iets leuks, krijg je dit… de laatste keer dat ik ooit nog trakteer! Maar uiteindelijk toch vooral verbaasd: hoe is het mogelijk… juist hier op deze plek?!? Ik ben er nog heel lang mee bezig geweest om het te proberen te begrijpen.
Ik ben er nog steeds niet helemaal achter. Natuurlijk, niks menselijks was ons ‘monniken’ vreemd, maar toch. Wat me in ieder geval wel duidelijk is geworden is hoe iets kleins en onbetekenends als een chocolate chip country cookie toch zoiets groots kan zijn. Ook voor mij blijkbaar.
In 2012 en 2013 plaatste het Boeddhistisch Dagblad elke veertien dagen het relaas over de belevenissen in een Japans klooster van Bertjan Oosterbeek. Hij bracht daar een jaar door. Wij plaatsen nu opnieuw de hele lezenswaardige serie, echter in een hogere frequentie.
De verhalen ‘Sogenji desu – verhalen uit een Japans zenklooster’ zijn gebundeld en verkrijgbaar als boek en e-book.
Bertjan Oosterbeek schrijft nog meer verhalen, ook over zen. En die zijn te lezen op zijn website www.bertjanoosterbeek.wordpress.com?
(c) 2013 Bertjan Oosterbeek