Toch is zen een boeddhistische traditie, beoefenen we een boeddhistische praktijk en zingen we de Hymne aan Prajnaparamita en andere boeddhistische teksten. We horen we bij de Mahakaruna Chan en ik voel mij via Ton Lathouwers en Jinarakkhita (Teh Ching) diep verbonden met onze Chinese boeddhistische roots.
Maar dat was de vraag niet. De vraag was: ‘Willen wij het etiket boeddhist op onszelf plakken?’ Er was een gedeeld aanvoelen dat de identiteit boeddhist ons niet lekker zat.
Van Norman Fischer is de uitspraak ‘Religion is evolving under our noses, but we are not noticing it because we are stuck on old forms and old terminologies.’ Oude vormen en woorden die als vanzelfsprekend altijd al bij religie leken te horen zijn niet meer van toepassing. Ik wil hier drie woorden bespreken die wat mij betreft niets (meer) met religie te maken hebben: geloof, identiteit en macht.
Het kan vreemd lijken om religie en geloof uiteen te halen. Volgens Van Dale is ‘religie’ zelfs een synoniem van ‘geloof’. Verder gaat het in het woordenboek over ‘op gezag aannemen’ en over geloven in het ‘bestaan van’.
Geef nu toe, of het nu over God gaat of over reïncarnatie, of het verlicht zijn van de leraar, zomaar op gezag aannemen, zonder aanwijzing, soms zelfs tegen alle evidentie in … ? De tijd van de almachtige monarchen en grootinquisiteurs op wiens gezag we iets moeten aannemen is hopelijk voorgoed voorbij.
Het is overigens maar in de laatste eeuwen dat het woord geloven in deze betekenis gebruikt wordt. Het Griekse ‘pistis’ waar, ‘geloof’ de vertaling van is, betekent vertrouwen. Het Latijnse ‘credo’ komt van ‘cor’, hart, en ook in ‘geloof’ vinden we dezelfde stam terug als in ‘liefde’.
Rachel Naomi Remen, een kinderarts die omwille van een ernstige ziekte haar praktijk moest opgeven en nu als psychotherapeut werkt, zegt over haar werk met ernstig zieke mensen: ‘All I have to offer is that I trust the process of life, even when it includes suffering, loss and death’. Dat vertrouwen is het waar onze praktijk over gaat, maar dat vertrouwen is niet afdwingbaar en niet weerlegbaar. Het is een levensgevoel dat niets te maken heeft met wel of niet in het bestaan van god of reïncarnatie of wat dan ook geloven, laat staan op gezag.
Geloof wordt ook heel snel tot een identiteit. ‘Ik ben boeddhist, christen, moslim, atheïst …. ’ (vul in voor jezelf). Vragen naar iemands geloof is vragen naar iemands identiteit.
Als kind in de lagere school was ik heel gefascineerd door het verhaal in het boek Samuel waar de Ark van het Verbond door de Filistijnen wordt buitgemaakt en als teken van overwinning opgesteld wordt in de tempel van Dagon, de god van de vruchtbaarheid. De volgende dag vinden ze Dagon in stukken gevallen op de grond. Overal waar ze de ark onderbrengen zorgt ze voor allerlei plagen en andere ellende. Uiteindelijk rest de Filistijnen niets anders dan de ark aan de vijand te retourneren met een fikse schadevergoeding er bovenop. In de tekst vinden we geen discussie over het al dan niet bestaan van deze goden, wel de boodschap dat de God van het Verbond machtiger is dan de goden van de Filistijnen.
Deze visie op religie waar goden aan de zijde van hun volk meestrijden in gewapende conflicten is typisch voor de boekgodsdiensten van het Middellandse-Zeegebied en daarmee ook voor de westerse visie op religie. Daarom spraken we over een strijd tussen protestanten en katholieken in Noord-Ierland en spreken we nu in Birma over een conflict tussen boeddhisten en moslims terwijl het in beide gevallen gaat over conflicten tussen bevolkingsgroepen.
Ook als er bij ons sprake is van overheidssteun voor het boeddhisme wordt er onmiddellijk gevraagd: ’Hoeveel boeddhisten zijn er in België, in Nederland?’ We zijn geïnteresseerd in de getalsterkte. Militair taalgebruik is nooit ver weg. Dan krijg je zo van die onzinnige argumenten zoals dat iedereen die in zijn tuin een boeddhabeeld staan heeft boeddhist is. Of boeddhist zijn wordt gekoppeld aan het toevlucht nemen. Maar toevlucht nemen is een intentieverklaring en is nooit, ook in de Palicanon niet, bedoeld geweest als toegangsticket tot een bepaalde club.
Op reis in Azië is het mij altijd opgevallen dat mensen daar, wanneer het over religie gaat, veel minder in identiteiten denken. In gesprekken kwam ik er achter dat religie vaak in de eerste plaats gaat over de keuze om een goed mens te zijn. Of iemand nu naar de tempel gaat of de moskee, er is altijd dat diepe verlangen om de fundamentele menselijkheid niet te verliezen. Er is ook steeds een of andere vorm van inzet voor anderen.
Je kunt dit ‘een goed mens willen zijn’ als je wil ook een identiteit noemen. Maar het is dan wel een identiteit die mensen over alle verschillen en grenzen heen verbindt terwijl geloof als identiteit al onnoemelijk veel onheil veroorzaakt heeft. Waarom zouden we ons dan boeddhist moeten noemen? Waarom een kloof veroorzaken die haaks staat op onze praktijk?
Religie is nauw verweven met macht. Logisch als je van alles moet geloven en aan een identiteit moet beantwoorden. Die macht wordt waargenomen door instituten, priesters en leraren die zich beroepen op een hogere autoriteit. ‘De Boeddha, Christus, de Bijbel, Darwin zegt …’ (vul alweer in voor jezelf). Maar stel je voor dat iemand Einstein zou verguizen omdat hij Newton tegenspreekt. Een verworvenheid van de wetenschap is dat iedereen kan tegengesproken worden. Het is hoog tijd dat ook religie zich emancipeert.
In zen wordt deze macht overgedragen van leraar op leraar. Bogend op een naadloze transmissie van hart tot hart die teruggaat tot de Boeddha noemt een zenleraar zich ‘iemand die leven-in-grondeloosheid belichaamt en van daaruit de blinde vlekken bij de leerling weet aan te wijzen’. De leraar erft de autoriteit van de Boeddha. (Een autoriteit die de oorspronkelijke Boeddha zichzelf niet eens toeschreef en dat expliciet ook niet wilde van zijn monniken.)
Niet verwonderlijk dat er in zen ongelofelijk krampachtig gedaan wordt over transmissie. Het is het meest begeerde bereiken. Al eeuwenlang leidt dit tot afgunst, lastercampagnes, bedrog, discussies over authenticiteit …
Zijn er dan geen leraren? En kunnen die leraren niet tot een bepaald traditie behoren? Natuurlijk wel, maar niets daarvan hoeft op macht gestoeld te zijn.
Ik vergelijk een leraar soms met een zanger. Niet iedereen is het gegeven om op een podium te gaan staan met een gitaar en een publiek in beroering te brengen. Maar de zanger beroert zijn toehoorders in hun liefde voor de muziek. Zanger en publiek delen dezelfde liefde voor de muziek, anders stond de zanger daar alleen. Niet iedereen is het gegeven om een groep te leiden, meditatie-instructie te geven, voor een groep te spreken. Maar de leraar spreekt zijn toehoorders aan in een gedeeld verlangen.
Dat is een kwetsbare positie. Misschien zijn je liedjes volgend jaar uit de mode, trekt het publiek naar andere goden. De verleiding is voor sommigen wellicht groot om hun positie te verstevigen door te dreigen met hel en verdoemenis of door verlichting of een of ander paradijs te beloven.
Maar we leven in een tijd waarin de mens in staat geacht wordt zich van zijn eigen verstand te bedienen. Dat zei Kant al in de 18de eeuw. We zijn niet langer een kudde schapen die door een herder geleid moeten worden. Ook Dostojevski in zijn parabel van de grootinquisiteur protesteerde hier in de 19de eeuw al vlijmscherp tegen. Kan de religie zich in de 21ste eeuw eindelijk emanciperen en de moderniteit binnentreden?
Als geloof, identiteit en macht in wezen niets met religie te maken hebben hoe zijn ze er dan zo mee verstrengeld geraakt? Religie speelt zich altijd af binnen een gemeenschap, binnen een cultuur. Geloof, identiteit en macht zijn geen kenmerken van religie maar van de gemeenschap waarbinnen ze beoefend werd. Ze maken als het ware deel uit van de interface tussen de cultuur en religie. Maar het is een interface die niet langer werkt. Het gevolg is dat sommigen zich afgesneden voelen van iets waar ze naar snakken zonder er nog goede woorden voor te vinden en anderen op zoek gaan naar nieuwe vormen en woorden.
Komen we even terug op de bedenking: ’ik wil liever geen boeddhist zijn want dan moet ik in reïncarnatie gaan geloven’. We hebben het een voor een onderuit gehaald, het moeten, de identiteit van boeddhist, de notie van geloven. Blijft er dan nog iets over? Wat overblijft is een open geest en een open hart en een onafdwingbaar en onweerlegbaar vertrouwen.
kees moerbeek zegt
‘Blijft er dan nog iets over? Wat overblijft is een open geest en een open hart en een onafdwingbaar en onweerlegbaar vertrouwen.’
En uiteindelijk de finale stap en dat is dat er zelfs geen vertrouwen meer is, dit wil zeggen niet meer nodig is…
Zoiets?
Piet Nusteleijn zegt
Jan-Willem van der Wetering had in Japan al veel gemediteerd en voelde zich min of meer verplicht boeddhist te worden. Hij vroeg er dan ook naar; moet ik lid worden?
“Is een wolk lid van de hemel?, kreeg hij als antwoord.
Mooi, hè.
Margreet zegt
Heel boeiend om te lezen en de kern vond ik in :
In gesprekken kwam ik er achter dat religie vaak in de eerste plaats gaat over de keuze om een goed mens te zijn. Of iemand nu naar de tempel gaat of de moskee, er is altijd dat diepe verlangen om de fundamentele menselijkheid niet te verliezen. Er is ook steeds een of andere vorm van inzet voor anderen.
Je kunt dit ‘een goed mens willen zijn’ als je wil ook een identiteit noemen. Maar het is dan wel een identiteit die mensen over alle verschillen en grenzen heen verbindt’
Verbindend, grond gevend en overstijgend, elkaar aanvullend.
De boeddhistische levenswijze kan iemand op weg helpen om tot inzichten te komen maar moet je dan boeddhist zijn? En over welke vorm gaat het dan? Tibetaans boeddhisme, Theravada, Mahajana of Vajrayana.. of is misschien bovenal belangrijker dat je kiest voor het vredevolle, liefdevolle mededogen en het werken aan goed karma, niet alleen voor mezelf maar ook in verhouding tot de ander, je naaste, de wereld, hier en nu en later