‘Evam me sutam’, aldus heb ik gehoord.
Deze woorden werden uitgesproken door Ananda, de neef en persoonlijke verzorger van de Boeddha. Volgens de traditie had hij een uitzonderlijk geheugen en reciteerde hij, tijdens het eerste concilie dat vlak na de dood van de Boeddha werd gehouden, alle leerredes.
Evam me sutam is dan ook, traditiegetrouw, de aanhef van elke sutta in de Pali-Canon.
Makkata-Sutta SN 47.7 (1)
De Boeddha sprak:
“Er zijn, monniken, in de Himalaya, de koning der bergen, moeilijk begaanbare, oneffen streken die niet begaanbaar zijn voor apen noch mensen. Er zijn in de Himalaya, de koning der bergen, effen stukken grond die lieflijk zijn en die zowel voor apen als voor mensen begaanbaar zijn. Daar, monniken, brengen jagers lijmvallen aan om apen te vangen.
Wanneer die apen, die niet dwaas van aard zijn, die niet begerig van aard zijn die lijm zien, mijden ze die al van verre.
Maar de aap die dwaas van aard is, die begerig van aard is, die gaat op die lijm af en grijpt ernaar met de hand. Daarmee komt hij vast te zitten. “Ik zal mijn hand bevrijden”, denkt hij en grijpt haar met zijn andere hand. Daarmee komt hij vast te zitten. “Ik zal beide handen bevrijden”, denkt hij en grijpt ze met een voet. Daarmee komt hij vast te zitten. “Ik zal beide handen en mijn voet bevrijden”, denkt hij en grijpt ze met zijn andere voet. Daarmee komt hij vast te zitten. “Ik zal mijn beide handen en beide voeten bevrijden”, denkt hij en grijpt ze met zijn snuit. Daarmee komt hij vast te zitten. Zo dan, monniken, ligt de aap te krijsen, door ongeluk en ellende overmand en de jager kan doen met hem wat hij wil.
Zo vergaat het degene die zich op ongeschikt gebied waagt. Mara zal toegang krijgen, hij zal een kans krijgen bij degenen die zich op ongeschikt gebied wagen.
En wat is voor iemand ongeschikt gebied?
Dat zijn de vijf soorten genoegens.
Welke vijf?
De door het oog waar te nemen vormen, de door het oor waar te nemen geluiden, de door de neus waar te nemen geuren, de door de tong waar te nemen smaken, de door het lichaam waar te nemen aanrakingen, in zoverre zij aantrekkelijk, aangenaam, lieflijk, dierbaar, met begeerte verbonden zijn en hartstocht stimuleren. Dit is voor iemand ongeschikt gebied.”
(sutta ingekort)
Hoe vang je een aap? (2)
In de Boeddhistische verhalen en afbeeldingen komt de aap regelmatig voor. Bijvoorbeeld in de bhava-cakka, het wiel van wording (soms vrij vertaald als ‘levenswiel’), waar we in de buitenste ring een aap zien die van de ene tak naar de andere slingert. Deze aap staat symbool voor onze niet gefocuste, rondspringende geest. Ook op een andere afbeelding komt een aap voor; deze keer is hij gulzig vruchten aan het plukken, meer dan hij kan eten. Hiermee wordt onverzadigbare begeerte gesymboliseerd.
In de afbeeldingen over ‘de negen stappen van samatha’, uit de Tibetaanse traditie, vinden we doorheen het hele verhaal een aap (symbool van onze rondspringende gedachten) die een loslopende olifant (onze gefragmenteerde geest) bij de slurf leidt.
Ook in de Pali-Canon komt de aap voor. Bijvoorbeeld in de Khuddaka-Nikaya, de verzameling van korte teksten, waar we in de Dhammapada onder het hoofdstuk ‘begeerte’ volgend vers (334) vinden:
“In een mens die lichtzinnig leeft groeit begeerte als een klimplant. Hij zwerft van bestaan tot bestaan als een vruchtbegerige aap in het bos”.
In India, zo werd mij verteld, zijn er mannen die enkele roepies bijverdienen door apen te vangen en deze daarna te verkopen. Over de jaren hebben zij verschillende methoden ontwikkeld om deze diertjes te vangen, maar de eenvoudigste manier is nog altijd de ‘apenkruik’.
In een open plek in het bos bevestigt de jager door middel van een koord of een fijne ketting een kruik met smalle hals aan een boom. In de kruik legt hij wat noten en strooit er nog enkele in de nabijheid op de grond. Dan gaat hij een beetje verder uit het zicht zitten en wacht. Een groep apen komt aan op de open plek en het duurt niet lang alvorens een van hen de inhoud van de kruik ontdekt. De aap steekt de hand in de kruik, grijpt de noten om dan tot de vaststelling te komen dat hij zijn gevulde vuist niet meer door de smalle hals kan trekken. In paniek begint de aap te krijsen en dat is het teken voor de man om met een net of kooi de aap te vangen. Op het eerste gezicht schijnt de dorpeling, de jager, de kruik met noten de val en het arme dier het slachtoffer te zijn. Maar in werkelijkheid is dit niet zo. De dorpeling is niet de jager (hij ‘jaagt’ niet op de aap) en de kruik is geen val (de kruik heeft geen klep of strik die de aap tegenhouden). Er is niets dat de aap ervan weerhoudt om zijn hand uit de kruik te trekken en zijn soortgenoten, die ondertussen in de boomtoppen gevlucht zijn, te vervoegen. De aap moet eenvoudigweg één ding doen en dat is de noten loslaten.
De aap in dit verhaal beseft niet dat wat hem gevangen houdt alleen maar zijn eigen geconditioneerde geest is. Vanaf het moment dat hij de noten ontdekt steekt begeerte de kop op. Alhoewel het bos een overvloed aan fruit, noten en ander voedsel te bieden heeft, geeft zijn geconditioneerde reactie aan dat hij deze paar nootjes ook nog moet hebben. Zijn geestesinstelling is het enige dat hem gevangen houdt en hem ervan weerhoudt om de absurdheid van deze toestand en de voor de hand liggende uitweg (de noten loslaten) te zien.
Nu, voordat we wat neerbuigend gaan doen over de intelligentie, of het gebrek eraan, van de aap; laat ons eens kijken waar we zelf, als mens, staan.
Het blijkt dat een eenvoudige actie als ‘loslaten’ ook voor de mens moeilijk is. Zowel aap als mens zitten in eenzelfde toestand gevangen. De details kunnen verschillend zijn; bij de mens kan de situatie zich op een hoger, meer gesofisticeerd en complex niveau afspelen, maar het resultaat is hetzelfde: we worden gevangen door concepten en conditioneringen. Is de aap verknecht aan een paar noten, wij mensen zijn de slaaf van ons onredelijk verlangen naar weelde, faam, macht, status, pleziertjes, grappige en schijnbaar onschuldige hebbedingetjes. Allemaal zaken die we moeten hebben en zonder dewelke ons leven niet compleet is (tenminste zo leert de reclame ons). Het is zelfs zo dat het niet zozeer de objecten zijn waaraan we verslaafd zijn (de meesten blijken zelfs niet aan onze verwachtingen te voldoen), maar wel de gedachte en gevoelens eraan verbonden.
Eindeloos zoeken we bevrediging voor onze zintuigen: aangename dingen om te bekijken, te beluisteren, aan te raken, te proeven of te ruiken. Maar meer nog worden we geprikkeld en aangespoord door gedachten, door de creaties van onze geest. Deze creaties zijn nog het moeilijkst te bevredigen want het gaat hier niet om tastbare zintuiglijke zaken, het gaat om het streven naar het vervullen van fantasieën, het overtreffen van onze medemens, hen groen van jaloezie maken door het hebben van de grootste, de nieuwste, of de meest gevorderde inzichten. We zijn verstrikt in een race met onszelf en onze soortgenoten.
En toch kan niet gezegd worden dat we ‘materialistisch’ zijn in de ware betekenis van het woord. Want we weten niet hoe we echt van materiële zaken kunnen genieten. We weten zelfs niet hoe we ons kunnen ontspannen. Wedijver en hebzucht worden obsessief, dwangmatig, zo ingeworteld dat wat we ook doen, zelfs de meest eenvoudige recreatieve bezigheid omgezet wordt in competitie, in een wedstrijd om anderen, onszelf, de klok, de weegschaal of de kalender te verslaan. Alles staat in het teken van geld, trofeeën, prestige of een andere vorm van bevestiging of erkenning.
Het ironische hieraan is dat, terwijl we fanatiek bezig zijn met meer geld verdienen, een groter huis, een duurdere wagen, het vergaren van nieuwe speeltjes en indruk maken op onze buren; we minder en minder tijd hebben om effectief van al deze dingen te genieten. Het tragische is dan ook dat, terwijl we koortsachtig bezig zijn met het verwerven van al die materiële zaken, we dikwijls andere dingen zoals onze familie, gezondheid, zelfrespect en gemoedsrust uit het oog verliezen. We worden humeurig, krijgen een maagzweer en onze bloeddruk stijgt. Miljoenen mensen lijden aan stressgebonden ziekten. Miljoenen anderen zoeken hun heil in kicks, drugs en alcohol. En het enige dat we uiteindelijk bereiken is een, naar ons gevoel, steeds te vroege dood. Alhoewel we, statistisch gezien, een alsmaar hogere levensstandaard bereiken, is de prijs die we ervoor betalen hoog. Al deze miserie in de naam van wat? Zeg nu eerlijk, zijn we werkelijk zo verschillend van de arme aap? Ook wij weten niet wanneer, hoe en wat we moeten loslaten.
Er is niets mis met verlangen. Verlangen is een normaal en fundamenteel onderdeel van onze geconditioneerde natuur. Er zijn bepaalde dingen die bevorderlijk zijn voor ons fysiek en mentaal welzijn en waarnaar we kunnen verlangen en andere die schadelijk zijn.
De geest van elk denkend wezen maakt onderscheid en brengt alles onder in categorieën met als hoofdding ‘goed’ (ik heb het graag), ‘slecht’(ik wil er vanaf) of ‘neutraal’(het raakt mijn koude kleren niet). De normen en gradaties in deze categorieën zijn voor ieder van ons verschillend en gevormd door vroegere ervaringen.
Ook met onderscheid maken is niets mis. Willen we, als voelende wezens, overleven in deze wereld dan moeten we wel onderscheid maken tussen de verschillende aan ons verschijnende zaken en situaties. Daar is op zichzelf niets mis mee. Maar wanneer dit overlevingsmechanisme in plaats van door ons gebruikt, onze meester wordt, komen we in een mistig gebied van gehechtheid en verlangens terecht. Dit vage, objectloze willen brengt ons in een staat van voortdurende ontevredenheid en onvervuldheid. We voelen ons leeg en ervaren een niet aflatende drang om dat ‘ene ding’ te vinden dat, eindelijk en met zekerheid, onze verlangens totaal en voorgoed zal bevredigen. Maar als je het ons zou vragen weten we niet wat we willen en zeker niet waarom we het willen.
Zoals de aap wordt aangetrokken door de met noten gevulde kruik, zo grijpen wij naar allerlei dingen en ideeën; met hetzelfde gevolg. We worden misschien niet gevangen in de letterlijke zin van het woord, maar zeker in de figuurlijke, psychologische zin, wat misschien nog meer en langer schade berokkent. En het lege, onbevredigde gevoel blijft maar duren.
Maar er is een oplossing, een vrij eenvoudige oplossing. Eenvoudig, maar daarom niet noodzakelijk gemakkelijk. In plaats van ons blind over te geven aan deze impulsen, die ons ertoe aanzetten steeds meer, anders en beter te willen, moeten we deze impulsen confronteren, met aandacht beschouwen en analyseren. Vanwaar komen ze en wat doen ze met ons? Het antwoord zal ons verbazen: achter deze hebzucht gaat het ego concept schuil, dat de oorzaak is van ontelbare vormen van angst en onzekerheid. Deze op hun beurt zorgen er – bewust of onbewust – voor dat wij op zoek gaan naar allerlei zaken om ons ego te bevestigen, te beschermen, te verfraaien. We bouwen er een muur omheen, een muur van macht, status, roem, aandacht en materiële bezittingen. We overdrijven in het vergaren van basis behoeften zoals voedsel, kleding, onderkomen en geneeskundige zorgen, enkel en alleen maar in de ijdele hoop om de angst en onzekerheid van het leven te verdrijven en ons ego te bevestigen en te beschermen.
Om het simpel te stellen: we slagen er maar niet in om een onderscheid te maken tussen: “dit is wat ik nodig heb” en “dit is wat ik wil”. Met veel onnodig lijden en frustratie tot gevolg.
De Boeddha leert ons dat, als geconditioneerde wezens in een geconditioneerde wereld (samsara), we nooit volledig vrij kunnen zijn van onplezierige zaken, stress en lijden. Niets in deze zintuiglijke wereld is op zichzelf volmaakt of blijvend. Als je dit niet beseft geeft dat onvermijdelijk een gevoel van ontevredenheid. Dit is de Eerste Nobele Waarheid van de Boeddha. Een waarheid die niet enkel een filosofisch principe is, maar door ieder van ons elke dag aan den lijve kan ervaren worden. Terwijl blijvende bevrijding (Nibbana), zo zegt de Boeddha, door het volgen van het edele achtvoudige pad, ontwikkeld kan worden, kunnen we ondertussen een groot gedeelte van het onnodige lijden elimineren door het principe van ‘verzaking’ (eng.: renunciation) toe te passen.(3) (4)
Spijtig genoeg heeft het woord ‘verzaking’ een oubollige en middeleeuwse bijklank. Het draagt de smaak van een ‘in zak en as’ zijnde, boete doende, zichzelf kastijdende en ontbering lijdende zondaar. Verzaking wordt aanzien als een negatieve, de wereld de rug toekerende, in niets plezier hebbende houding.
In het boeddhisme wijst verzaking traditioneel naar monniken en nonnen die het wereldse leven de rug toekeren. Dit is wat men de ‘uiterlijke verzaking’ zou kunnen noemen. Zulke verzaking neigt naar wetten en verboden (je mag dit niet en dat moet je doen…) en wordt dikwijls, misschien niet helemaal onterecht, bestempeld als een vlucht uit het werkelijke, dagelijkse leven. Als je, bijvoorbeeld, nooit in contact komt met het andere geslacht of nooit in aanraking komt met alcohol of drugs, is het inderdaad gemakkelijker om geen begeerte te voelen opkomen; eenvoudig weg omdat er geen aanleiding voor is. De leek die volledig in ‘samsara’ (zintuiglijke wereld) staat, wordt veel meer geconfronteerd met mogelijke verleidingen.
De andere vorm van verzaking zouden we de ‘innerlijke verzaking’ kunnen noemen en heeft te maken met onze mentale reactie op wat zich aan ons presenteert. Als monnik geen vrouw aanraken is één ding, maar hoe zit het met de gedachten van deze monnik? Wie weet hoeveel keer heeft hij, in gedachten, al niet een vrouw in zijn armen gesloten.
Het verzaken, waarover het boeddhisme spreekt is het stoppen van begeerte en krampachtig verlangen op alle gebied. Het verlangen naar zowel aangename dingen als naar het wegduwen van onprettige zaken, doen ophouden. Verzaking, zoals de Boeddha het ons leert, is ‘grote kuis’ doen in onze gewoontepatronen en gehechtheden, alle nutteloze ballast overboord zetten. Het is beseffen dat als je gehecht geraakt aan dingen, je deze niet bezit maar dat ze jou bezitten. Het is de dingen in het juiste perspectief zien, je leven vereenvoudigen en terugkeren naar begrippen als ‘tevreden’ en ‘genoeg’. Er wordt weleens gezegd dat de grootste vijand voor onze westerse consumptiemaatschappij een tevreden mens is.
Samenvattend: Gebruik je gezond verstand. Dit is wat de Boeddha in zijn toespraken steeds weer naar voren brengt (o.a. De Kalama-Sutta AN I 188-193). Meer moet er niet gezegd worden. Je bent slimmer dan de aap die, voor zover ik weet, niet in aandacht zijn gevoelens en impulsen kan beschouwen. Neem je eigen verantwoordelijkheid, wees eerlijk tegenover jezelf en ga bewust en in aandacht van hier verder.
2.”Of mindsets and monkeypots” door Petr Karel Ontl. Bodhi Leaves no. 131, BPS, Kandy, Sri Lanka.
3.”Renunciation: the highest happiness” Siripanna 1996 (Amaravati monastery England).
4.”Renunciation” T Prince Access to insight, 7 juni 2010.
Marco zegt
toch altijd weer fijn om hetgeen je weet tussen woorden aan te treffen…