Waar leraarschap het voorwerp wordt van vooringenomenheid en veroordeling, kan het goed zijn de leraar zelf te laten spreken
In nummer 71 van Boeddha Magazine (zomer 2013) stond een artikel van de hand van Nico Tydeman, getiteld ‘De ware leraar (m/v), wie kan haar vinden?’. “Pas door de vraag ‘wil je mij onderrichten?’ verschijnt de leraar. De leraar is er wanneer hij door een leerling herkend en aanvaard wordt,” schreef Tydeman hierin.
Zo is het mij ook vergaan. Twee jaar liep ik rond als los lid in het Zencentrum Amsterdam. Toen vond ik het tijd voor verandering van omgeving. Drie jaar was ik vervolgens lid van een Utrechtse sangha in de traditie van Thich Nhat Hanh. Uiteindelijk deed iets in mijn hart mij terugverlangen naar Amsterdam. “Mag ik na drie jaar afwezigheid toevlucht bij jouw sangha nemen? Mag ik bij jou leerling worden?” Deze vragen stelde ik in de zomer van 2013 in een lang, persoonlijk gesprek aan Nico Tydeman. Het antwoord was tweemaal ja.
Nu lees ik in Boeddha Magazine terug wat Nico’s opvatting is van het leraarschap. Hij maakt onderscheid tussen de leraar als idool en de leraar als icoon. Idool is de leraar wanneer een leerling zijn verlangen of bewondering op hem projecteert. Icoon is hij wanneer hij aan een leerling verschijnt, diens zintuiglijk oog geestelijk zuivert en hem leidt “naar ‘een andere oever’, naar een ‘koninkrijk dat niet van deze wereld is’,” schrijft hij.
Uit het artikel laat ik Nico nogmaals aan het woord: “Zolang de leraar op afstand blijft, blijft hij als idool intact. Maar als je ziet hoe hij zich beweegt in het alledaagse – hoe hij met geld omgaat, geïrriteerd kan zijn, trots is op zijn wijsheid – dan kan de idolatrie afbrokkelen. En zo hoort het. Hoe verschrikkelijk menselijk is deze icoon die je aankijkt: ‘Ik ben jou en jij bent mij.’ Hier staat niet iemand met goddelijke kenmerken, maar een zeer beperkt, feilbaar, menselijk wezen. Wat een venster met uitzicht op boeddhaschap moet zijn, blijkt een bestaan te leiden met pijn, hartstochten en emoties. Maar dit is precies het heilige schandaal van de levende icoon die zenleraar is. Hij is een icoon omdat hij zich geeft zoals hij is, aangetast door deze tijd en ruimte. Hij biedt zich aan aan mij en zegt: ‘Zie de mens.’ En ik kan niet anders dan antwoorden. Ik kan mijn blik afwenden, of ik kan vragen: ‘Help mij. Geef mij onderricht’.”
Heb ik, Taigu, ooit iets anders gekregen? Heb ik ooit iets anders verwacht? Om eerlijk te zijn: nee. Onder de levende wezens heb ik altijd al meer bombu’s (struikelende medemensen) ontwaard dan ideaaltypische bodhisattva’s (heiligen). Sinds ik leerling ben geworden van Nico heeft mijn eigen zoekspoor me uitgebracht bij Shinran, bij Hisamatsu, bij een vrijheid die je vindt in een diep, existentieel bewust radicalisme dat de uiterste consequentie trekt uit de identiteit van samsara en nirvana. Hoe je dit in de praktijk van het leven handen en voeten geeft, daar is Taigu nu mee bezig, meer dwaas dan groots.
Vooringenomenheid en veroordeling vind je daar waar men de norm centraal stelt, daar waar de projectie op het idool de menselijke werkelijkheid van het icoon overschaduwt. Niet dat normen geen rol spelen; zen als existentieel radicalisme is niet zonder ethiek, juist niet, maar het stelt bestaande normen onder de kritiek van de toets die Hisamatsu zo mooi formuleerde toen hij schreef: “Zen is de ontkenning van heiligheid.”
In zekere zin verhoudt Taigu’s zen van nu zich tot de norm van het burgermansfatsoen als Nietzsche tot de christelijke moraal van zijn tijd. Is er in pakweg anderhalve eeuw zoveel veranderd of ontlenen wij onze normen en waarden nog aan het residu van kerkelijke historie dat in ons voortsluimert? Geef mij maar het samenlevingsmodel van Jürgen Habermas, waarin we met elkaar een nieuwe maatschappelijke consensus formuleren op basis van ieders inbreng, die van dit zen inbegrepen. En als de norm niet op voorhand tot axioma wordt verheven, mag er dan nog enige ruimte blijven voor de leraar als beperkt, feilbaar, menselijk wezen?
Ook sangha’s moeten zich vernieuwen. Tast Taigu’s existentiële radicalisme de validiteit aan van een sangha waarin de erfenis van een Japanse hiërarchische traditie tot op zekere hoogte is ingeweven? Misschien, maar Taigu’s existentiële radicalisme is ook maar zijn momentopname, zijn representatie van de dhamma nu die onder andere omstandigheden een andere gedaante kan aannemen. En hij leeft temidden van een sangha, een levende gemeenschap waarin andere mensen andere invalshoeken vertegenwoordigen, allemaal geboeid door een transmissie zonder woorden en bijeengehouden door lange lijnen van respect voor elkaars wijsheid en compassie.
Binnen zo’n gemeenschap krijgt ook een democratische manifestatie van de dhamma een kans. En waarom ook zou democratie geen weg kunnen zijn naar tariki, naar anderkracht – naar leraarschap en leerlingschap onder elkaar als sanghaleden, in zoverre je elkaar bevraagt om onderricht en de ander laat delen in jouw woordeloze transmissie?
Er zijn allerlei sanghavormen denkbaar, ook met het drieluik van een gedragscode, een vertrouwenspersoon en een ethische commissie. Eveneens bestaat er zenleraarschap binnen franchisingformules, al kijkt Taigu met schrikbaren naar sangha’s waarbinnen de dhamma voor een grijpstuiver wordt verkocht. Of naar sangha’s die al te makkelijk vallen voor de twijfelachtige beloftes van ‘Big Mind’ of andere experimenten waarvan je de intentie in termen van zenbeoefening ter discussie kunt stellen. Al is niet gezegd dat zulke sangha’s geen individuen of zelfs zenleraren zouden kunnen baren die de bedenkelijkheid van de commercie leren overstijgen en een waar venster op de dhamma ontwikkelen.
Dus wat volstaat voor wie? Het antwoord op deze vraag kan voor verschillende mensen verschillend uitvallen. Het kan binnen een en dezelfde sangha eveneens variëren met de tijd. Zolang de bestaande configuratie integriteit maar borgt in een dynamiek van voldoende innerlijke drukpunten.
Ondertussen moedig ik iedereen graag aan kennis te nemen van Nico Tydemans visie op de innerlijke dynamiek van boeddhistisch leraarschap in de traditie van zen om dit tot uitgangspunt te nemen van eigen denken, tezamen met de kanttekeningen van Taigu. Nico’s artikel hierover uit Boeddha Magazine vind je hier.
Namu Amida Butsu,
Taigu
Nirvair Kaur Curtis de Ruiter zegt
‘A teacher holds out a hand, supports in opening one’s mind and touches a heart.’
Jules, het is duidelijk dat je de uitgestoken hand hebt aangeraakt, je geest hebt geopent en in het hart bent geraakt door jouw leraar.
Een belangrijke uitwisseling tussen leraar en leerling!
In het eind is het niet langer van belang wat anderen denken of zeggen, hoe ‘ver’-of ‘be’oordeeld je leraar ook is of zal zijn in de toekomst….
‘Wat een venster met uitzicht op boeddhaschap moet zijn, blijkt een bestaan te leiden met pijn, hartstochten en emoties’.
De pijn, het lijden, de hartstocht en de emotie ZIJN HET VENSTER met het uitzicht op Boeddhaschap! Zelfs het Icoon of Idool zijn maakt deel uit van het pad van de leraar….hoe anders kan een leraar (mens) zijn of haar middenweg i.e. balans vinden?
Elke Sangha vernieuwd zich keer op keer zoals een slang die uit zijn oude huid kruipt… de z.g ‘dynamiek van voldoende innerlijke drukpunten’ kan enkel zichtbaar worden door het wegvallen van de rangschikking binnenin een Sangha, zo verkrijgt en behoud ze haar integriteit.
Zo wat een geweldige ‘opportunity for expansion and growth’ nu de leraar zijn beperktheid, feilbaarheid en menselijkheid heeft kunnen delen.
With love and kindness