De abt van een klooster vraagt de oude Cheng zijn monniken te onderwijzen. De zaak loopt lichtelijk uit de hand.
‘De Oorspronkelijke Geest is altijd tegenwoordig geweest, vlak voor je ogen. Je hoeft niets te verwerven om hem te kunnen zien, want je hebt elk ogenblik alles tot je beschikking wat daarvoor nodig is. Als jullie er toch niet toe in staat zijn, komt dat door je onophoudelijke gekwebbel met jezelf en met anderen.
Jullie brengen je tijd en leven door met veronderstellen, vergelijken, berekenen, commentaar leveren, argumenteren, verklaren, rechtvaardigen en citeren van wat jullie kleine hersentjes hebben onthouden of dachten te begrijpen van de geschriften en van de woorden van oude ratels zoals ik. Bij voorkeur gebruiken jullie de woorden van degenen aan wie men, toen ze eenmaal veilig dood waren, zo’n gezag heeft toegekend dat hun woorden daarna nooit meer in twijfel getrokken konden worden. Hoe willen jullie onder zulke omstandigheden de Oorspronkelijke Geest in al zijn onmiddellijkheid kunnen zien?
Kaalgeschoren schedels, omdat jullie zo opgewonden zijn als apen, besteden jullie je tijd aan futiliteiten. Jullie leven stroomt weg als modderwater. Er is voor jullie geen uitweg. Zeggen dat de Oorspronkelijke Geest niet louter niets is, maar ook niet als een iets bestaat … wat een gewauwel. Denken over de Oorspronkelijke Geest … wat een vergif. Opgeven van de gedachte en denken aan de afwezigheid van deze gedachte … nog meer vergif. Kaalgeschoren schedels, jullie zijn voortdurend aan het zoeken met jullie gedachten en zo doe je niets anders dan gedachten voortbrengen. Denken dat de Oorspronkelijke Geest kan worden begrepen door middel van gedachten, is jullie ondergang.
Wierook branden, soetra’s reciteren, je tijd doorbrengen met je ter aarde buigen, opletten of je wel helemaal stilzit, je op een gedachte of juist het uitbannen van die gedachte concentreren, kijk, dat is jullie dwaling. Jullie menen te kunnen ingrijpen en daardoor doe je niets anders dan steeds weer activiteiten produceren. Je leeft in de illusie dat je de Oorspronkelijke Geest kunt zien door middel van (juist) handelen.
En nog iets. Het vereren van de Boeddha roept het kwaad (van de gehechtheid) op, en het verwerpen van de Boeddha roept het kwaad (van profaniteit) op. En zo, kaalkoppen, zijn jullie steeds bezig met het tot uitdrukking brengen van gevoelens, waardoor alleen maar meer gevoelens worden voortgebracht. Jullie menen dat je de Oorspronkelijke Geest kunt zien door middel van gevoelens. Wat een vergissing!
Kaalgeschoren schedels, jullie zijn ervan overtuigd dat je zo ooit de Oorspronkelijke Geest te zien zult krijgen. Maar op die manier pak je alleen jezelf bij de staart, en niets anders. Nooit, hoor het goed, nooit zul je op die manier de Oorspronkelijke Geest te zien krijgen. Maar jullie luisteren niet naar mij. Je blijft liever doof. Jullie zien de Oorspronkelijke Geest niet omdat je liever blind blijft. Jullie zijn niet meer te redden.
Als je de gedachten van anderen beschouwt als heilige kostbaarheden, waard om ze ingetogen en eerbiedig uit het hoofd te leren, te reciteren en door te geven alsof het een groot geheim betreft, kijk, dat noem ik geketend zijn aan de heerschappij van gedachten. Jullie kweken gedachten in je eigen kleine geest en je beschouwt ze als iets zeldzaams dat de moeite waard is goed te worden bewaard. Als men je gedachten niet respecteert, voel je je verongelijkt als een ouwe vrijster. Je voelt je zelfs aangerand als iemand ervan afwijkt, al is het maar een paar millimeter, kijk, zoiets noem ik jezelf te kijk zetten aan de schandpaal van het denken.
Als gedachten, zowel van anderen als van jezelf, je voorkomen alsof het golven zijn in de oceaan, die komen en gaan, de een niet belangrijker dan de andere, terwijl je niet onder de invloed van die gedachten komt, maar je toch nog vastklampt aan die ene gedachte dat je een toestand van volmaakte rust hebt bereikt, kijk, dat noem ik de dwaling van het rusten op de lauweren van het denken.
Wanneer er geen enkele gedachte meer om aandacht vraagt omdat het je duidelijk is geworden dat er, wat de Oorspronkelijke Geest betreft, niets bewaard hoeft te worden en door het denken niets verkregen kan worden, kijk, dat noem ik staan op de drempel van de Oorspronkelijke Geest.
Zijn in niet-tijd, niet-plaats, niet-vorm, niet-beweging en niet-gedachte, terwijl je waarneemt wat wordt waargenomen als er geen waarnemingen zijn, kijk, dat noem ik het zien van de Oorspronkelijke Geest.
Ook al zou je alle geschriften en verhandelingen van alle patriarchen hebben bestudeerd en alle ontwaakten hebben ontmoet en alle methoden van onderricht en mysterieuze krachten meester zijn en je ziet de Oorspronkelijke Geest niet, dan is het leven van jullie kaalkoppen niets meer dan nutteloos tijdverdrijf. Ik heb jullie eerder uit de geschriften voorgelezen.
Als ik zeg dat ze van de Boeddha afkomstig zijn, beschouwen jullie ze als heilig en word je met vrees en verering vervuld. Als ik zeg dat ze van de Bodhidharma of van een groot patriarch zijn, kijk dan eens hoe je vervuld wordt van bewondering en respect. Als ik zeg dat ze van een onbekende monnik zijn, kijk dan eens hoe je gaat twijfelen. En als ik zeg dat ze van de kok zijn, barsten jullie in lachen uit en denk je dat ik je voor de gek houd.
Wat belangrijk is voor jullie is niet de waarheid die deze woorden in zich dragen, maar het gezag dat wordt toegekend aan degene aan wie de woorden worden toegeschreven. Jullie zijn niet in staat zelf te kijken. Jullie denken wat je geacht wordt te denken volgens de mensen die je boven je geplaatst hebt. Jullie zijn voortdurend bezig dingen aan te vullen en te veranderen en te vervalsen. Daarom zijn jullie niet in staat de Oorspronkelijke Geest te zien zonder je te beroepen op wie of wat dan ook.
Kaalgeschoren schedels, jullie zijn een stelletje bedriegers. Jullie zijn een hopeloos geval.’
En de oude Cheng liep weg.
Jullie zouden dolgraag weten wie ik toch wel ben, en uit welke spirituele school ik kom, wie mijn leraren zijn geweest, waar ik vandaan kom en nog een heleboel dingen die allemaal even oninteressant zijn. Sommigen denken dat ik wel een verlichte moet zijn, omdat immers de abt me gevraagd heeft jullie toe te spreken.
Anderen denken dat ze een oude gek voor zich zien die zich op een schandalige en beledigende manier gedraagt en die je met stokslagen naar buiten moet jagen, omdat hij de woorden noch de mannen uit het verleden respecteert die door de traditie vereerd worden, noch de woorden en de mannen van vandaag hoewel ze een verheven reputatie hebben. Zo kijken jullie alleen maar naar het omhulsel, naar de buitenkant, de vorm van de dingen en daardoor ontdekken jullie niet de ware man in jezelf.”
Deel twee uit een serie van zes. Een herhaling van een eerdere publicatie in het BD. Wij hopen nieuwe lezers daar een plezier mee te doen.