Wat kan Albert Camus leren van de lessen van de Boeddha? In dit essay een fictief inkijkje in de overeenkomsten en verschillen in Camus’ existentiële essay De Mythe van Sisyphus en de lessen van de Boeddha uit de Vipassana meditatie.
“U ziet chaos omdat het niet is zoals u dacht of hoopte dat het was. U had een verlangen. U bent degene die het niet accepteert zoals het is, maar het op een bepaalde voorwaarde wilt accepteren. U zoekt naar het leven om het te kunnen accepteren.”
Albert Camus pakt zijn jas van de haak, zet zijn hoed op en stapt naar buiten. Het bankje onder zijn favoriete boom in het park is vrij. Vanuit de schaduw slaat hij het tableau vivant om zich heen gade. Jongens gooien een bal over en meisjes lezen in het hoge gras. Zijn gedachten gaan naar de laatste pagina’s die hij schreef voor hij werd bevangen door het uitzicht op de muur, dat net zo uitzichtloos was als zijn gedachten. Hij was vastgelopen.
Hij had een absurd werk willen benoemen, als voorbeeld van zijn stelling. Als er een absurde man bestaat, dan moest er zeker ook een werk bestaan dat hem illustreerde. Een werk dat zijn worsteling met het leven toont, de doelloosheid van het bestaan, en dat het tegelijkertijd viert door het aan te gaan. Maar ieder werk dat hij kon bedenken, kende een speler die uiteindelijk toch de hand aan zichzelf sloeg omdat hij het niet meer aankon.
Absurde personen waren er genoeg. De reiziger, de acteur, Don Juan. Ieder op hun eigen manier de ervaring vierend, hoewel ze maar al te goed weten dat het geen verschil maakt zodra het leven voltooid is. Want niets blijft over. En toch: de wanhoop trotserend leefden zij door. Maar geen schrijver, filosoof of regisseur kon het daarentegen nalaten zijn hoofdpersoon zelfmoord te laten plegen.
Hij denkt aan de huismeester van zijn appartementencomplex. Vorige week haalde hij de trekker over. Vijf jaar geleden overleed zijn dochter. Het leven had hem in die tijd ‘ondermijnd’, zoals de mensen zeiden. De overleden dochter was een legitieme reden voor zijn daad. Dat zelfmoord een individuele actie is, voorbereid in de stilte van het hart, kan niemand begrijpen. Er moet een heldere aanleiding zijn voor de vlucht van het licht. Zonder aanleiding kan het iedereen ondermijnen.
Ach, die zalige onwetendheid! Alsof de wereld zo helder is opgebouwd. Alsof het niet chaotisch is, maar er voor alles een reden en plan is! Maar wanneer het besef is ingedaald dat dat niet zo is, is de worm in de man zijn hart gekropen. En juist dán moet hij doorleven.
‘Mag ik naast u plaatsnemen?’
Camus kijkt op. Naast hem staat een kale man in oranje gewaad. De man heeft een rustige, zachte stem. Verbouwereerd knikt Camus. Waar komt hij opeens vandaan? Curieus bekijkt hij de man. Hij ziet er niet uit alsof hij van hier komt. ‘Komt u net aangelopen?’
‘Ik zat er al even.’
‘Wat deed u?’
‘Ik mediteerde.’
‘Ah,’ Camus knikt.
‘En u bent?’ vraagt de man hem.
‘Albert Camus. Schrijver.’
‘Waarover schrijft u?’
‘Over het enige filosofische probleem dat er echt toe doet.’
‘Welk probleem is dat, als ik vragen mag?’
‘Suïcide.’ Camus last een pauze in na dit woord en observeert de reactie van de man. Maar die knikt alleen en houdt dezelfde serene glimlach als daarvoor.
‘Zelfmoord,’ herhaalt hij daarom nogmaals. ‘U denkt daar nooit over?’
‘Ik denk niet dat het een probleem is.’
‘Toch wel. Ziet u, er is namelijk geen doel in dit leven. Als we dood gaan, is er niets. En als we het allemaal nergens voor doen, wat is het nut dan?
De wereld is chaos. En hoeveel de mens er ook orde in aan wil brengen, het is er niet. Wie dat beseft, komt in botsing met het leven. En dan lijkt zelfmoord de enige uitweg. Ik denk dat de vraag waaróm je zou leven de eerste en belangrijkste filosofische vraag is. Pas daarna kun je verder denken.’
‘En ik maak hieruit op dat u uw antwoord heeft?’
‘Zeker.’
‘Dus u heeft voor het leven gekozen?’
Camus knikt. ‘Het is de enige manier.
‘Inderdaad. Daarom is zelfmoord geen vraagstuk.’
‘Zelfmoord is het gevolg van de worm die in een man zijn hart is gekropen, ontstaan door het besef dat het leven chaos is zonder uitzicht.’
‘U heeft gelijk, het is een worm in het hart. Een die iedereen heeft. Lijden is universeel.’
‘Zeker!’ beaamt Camus enthousiast.
De mannen zwijgen en kijken naar het groepje jongens. De bal valt in het water en ze maken ruzie over wie hem eruit moet halen. De keuze valt op de kleinste jongen. Beteuterd kijkt hij van de bal naar de lachende jongens. Dan loopt hij daadkrachtig weg, komt terug met een grote tak en begint geconcentreerd aan zijn taak. De man naast Camus lacht.
‘Maar er is een genezing die even universeel is,’ zegt deze dan. ‘Pijn begint namelijk bij uzelf. Al uw misère komt vanbinnen.’ Hij zwijgt even en knikt dan naar de jongen, die de bal inmiddels triomfantelijk in de lucht houdt. ‘Kijk. Hij had bij de pakken neer kunnen gaan zitten. Maar hij accepteerde zijn lot en ging erop af. En zie, hij kraait victorie.’
Camus volgt de jongens. Was de jongen eerst slachtoffer, nu is hij de held. Omdat hij ervoor koos niet bij de pakken neer te zitten.
‘U bent verantwoordelijk voor uw eigen daden,’ vervolgt de man. ‘Bent u ongelukkig, dan is dat geen truc van het leven, maar een verkeerde leef- en handelswijze. Het goede nieuws is dat u er iets aan kunt doen. Daarom is suïcide geen probleem.’
‘Ik ben het volledig met u eens, meneer,’ zegt Camus. ‘We kunnen de wanhoop gehoorzamen, maar dat leidt tot zelfmoord. En het leven is het enige dat we hebben. Wie accepteert dat het nutteloos is, en desondanks leeft, trotseert de melancholie. En dat kan alleen door het hart te laten ervaren.’
De man knikt. ‘Het niveau van kennis alleen biedt geen uitkomst, de ervaring is van groot belang.’
Camus knikt. ‘De klassieke denkfout is dat men erover denkt vanuit de ratio. De ervaring wordt uitgevlakt.’
De man glimlacht mysterieus en zegt dan: ‘Ah, maar u maakt eveneens een denkfout.’
Vragend trekt Camus zijn wenkbrauwen op.
‘Als u het heeft over de worm in de man zijn hart, dan kunt u twee dingen doen. Het een zal u helpen van het lijden verlost te worden, het ander zal u er steeds verder in trekken. Als u de worm zo snel mogelijk weg wilt hebben reageert u erop met afkeer, en zal hij alleen maar groter worden. Want u vestigt al uw aandacht erop. Net zolang tot het lijden u heeft verteerd. Als u de worm observeert, alleen maar constateert dat hij er is, en er niet op reageert, zult u merken dat de pijn overgaat. U hoeft niet te reageren op lijden. Dan trotseert u het werkelijk.’
‘U doet dus helemaal niets?’ vraagt Camus ongelovig.
‘Het draait om acceptatie van het leven zoals het werkelijk is, niet zoals u wilt dat het is.’
‘Sisyphus was veroordeeld door de goden tot zijn doelloze taak. Maar hoewel hij wist dat het doelloos was, accepteerde hij het. Omdat hij het leven wel had gelééfd. Dát is de enige manier. Door het avontuur aan te gaan blijf je in weerstand tegen de doelloosheid. U vergist u, ik zie geen denkfouten.’
Weer glimlacht de man. ‘Maar ziet u, die pijn komt niet uit de omgeving. Die komt uit uzelf. Niet omdat de wereld chaos is, maar omdat u orde zoekt. U creëert uw eigen chaos.’
Camus denkt na over wat de man zojuist heeft gezegd. ‘Het besef dat de wereld chaos is, veroorzaakt de pijn. Dat is nu juist het absurde. De wereld zal u niet tegemoet komen. En dat is een eenzame gedachte.’
‘Maar de wereld is geen chaos.’
‘Denkt u dat er een plan achter alles zit?’
‘De wereld is opgebouwd uit causaliteit. Ze is zoals ze is. Het is de wet van het universum. Als u dat kunt accepteren leeft u volgens de regels van het universum en zult u zien dat er geen chaos is. U ziet chaos omdat het niet is zoals u dacht of hoopte dat het was. U had een verlangen. U bent degene die het niet accepteert zoals het is, maar het op een bepaalde voorwaarde wilt accepteren. U zoekt naar het leven om het te kunnen accepteren. Naar een reden om er te zijn, als reden om het niet op te geven. U verlangt naar een ervaring om te voelen dat u leeft. En u zoekt dat buiten uzelf. Maar vrijheid wordt alleen van binnen geboren. Alleen als u het leert te accepteren bent u werkelijk vrij.’
De zon is gezakt en laat lange strepen licht over het grasveld vallen. Waren al die absurde mannen inderdaad niet steeds op zoek om het te kunnen accepteren? Don Juan naar een nieuw liefje, de acteur naar een nieuwe rol, en de reiziger naar een nieuwe ontsnapping? Was Sisyphus ook vrij in de momenten van pijn, of accepteerde hij die omdat hij verlangde naar straks? En ervaar je het leven werkelijk als je er altijd naar zoekt?
Camus kijkt naar de man, die zoveel rust uitstraalt dat het lijkt alsof hij onwetend is. Hoe kan hij zo tevreden zijn, terwijl hij weet dat het leven lijden is? ‘Wat was uw naam, zei u?’
‘Siddharta Gotama. Ze noemen me ook wel de Boeddha.’
‘De Boeddha?’ Camus kijkt verbouwereerd naar hem. ‘U hoort toch niet terug te komen?’
‘Dat klopt. Deze ontmoeting bestaat alleen op papier.’
De zon weerspiegelt op het water. Het licht schittert in Camus’ ogen. Hij knippert en keert zich weer tot de Boeddha, maar de plek naast hem is leeg. Hij kijkt nog eens om zich heen en speurt het pad af, maar de man is nergens te bekennen. Camus staat op, pakt zijn hoed en kijkt nog eenmaal rond. Dan begint hij het pad in de andere richting af te lopen.
Thomas zegt
Wat een mooi inspirerend stuk….Thxalot!
Sanne zegt
Wat fijn om te lezen Thomas, ik ben blij dat je ervan hebt genoten!, Groet, Sanne
bolletje zegt
mooi werk !
IK las laatste de mythe van Sisyphus en werd er eerlijk gezegd erg naar van.Ik probeer nu te achterhalen, waarom eigenlijk. Het jaagde me de kast op, zijn werk. Bij Sartre had ik dat veel minder
Heel toevallig dit ! ik ben zowel met boeddhisme, als met Camus’s werk bezig.
Sanne zegt
Ik snap wat je bedoelt bolletje, ik heb het werk zelf meerdere malen gelezen gedurende de afgelopen jaren. Eerst voor een vak post-modern literature toen ik aan UCL in Londen studeerde. Ik werd erg getrokken door het werk omdat ik veel herkende, maar was het ook niet helemaal eens met Camus. De afgelopen jaren heb ik aan mijn debuutroman gewerkt, dat gestoeld is op dit werk. Daarvoor heb ik het nogmaals meerdere malen gelezen en geduid. En inmiddels zie ik dat Camus in dit werk behoorlijk wat parallellen heeft met wat ik heb geleerd in Vipassana, behalve dat hij nog altijd zoekt en nooit heeft gevonden. Hij had volgens mij veel baat kunnen hebben bij Vipassana. Groet, Sanne
bolletje zegt
Beste Sanne
Gaaf. Ik schrijf voor me studie nu ook over Camus én boeddhisme en wat de verschillen, overeenkomsten zijn. Vanuit wélke school boeddhisme, dat weet ik niet precies.
Ik denk ook dat hij er baat bij gehad kunnen hebben. Zowel hij, als Boeddha hebben hetzelfde uitganspunt. Leven = pijn. Maar Boeddha vindt oplossingen en hij ook wel, maar op een vreemde manier. Het zijn van een ‘absurde held’. Don Juan, zou dan een ‘absurde held’ zijn, in zijn beleving. Een beetje vergezocht allemaal. Existencialisme, heeft alleen helemaal geen oosterse roots. Het heeft eigenlijk Duitse roots. Sartre leerde alles van Heidegger. Ik denk dat Camus de Boeddha gezien zou hebben als ‘de hoop geboden door religie’ en dus een vlucht uit het bestaan. Maar die mensen waren daar helemaal niet mee bezig. Ze keken neer op alles dat naar religie neigde, destijds.
Ik heb zelf meer met boeddhisme dan met absurdisme van Camus.