Als de bereidheid om te kijken genoeg is, hoe zit het dan met mededogen? Is dat dan niet belangrijk? Zeker, het ene kan niet zonder het andere. Het is niet omdat we de bereidheid om te kijken en mededogen apart kunnen benoemen, dat het aparte dingen zijn. In het Chinese boeddhisme wordt het mededogen gepersonaliseerd in de figuur van Guanyin. De ‘guan’ in Guanyin betekent: kijken.
‘Ik onderricht alleen over het lijden en het opheffen van lijden’, zei de Boeddha. In het Westen heeft het bizarre idee postgevat dat mediteren de praktijk van het boeddhisme is, en dat je door lang op een kussen te zitten de verlichting kunt bereiken en zo van je lijden verlost worden.
In het Nederlands is lijden passief. Lijden is iets wat je lijdzaam ondergaat. Dat geldt ook voor het Engelse ‘to suffer’ en het Latijnse ‘pati’ (waarvan woorden als passief en patiënt afgeleid zijn). Ook geluk is in onze taal iets passief. Het moet maar lukken. Geluk is iets wat je toevalt.
Dat is niet zo voor het Pali dukkha en sukha, die we doorgaans als lijden en geluk vertalen. De ‘duk’ in ‘duk-kha’ is verwant aan het Grieks ‘dys’ zoals in dysforie en dyslexie. De ’su’ van ’su-kha’ is verwant aan de ‘eu’ in euforie en eutonie. De ‘kha’ is een achtervoegsel zoals de ‘heid’ in ‘blijheid’. Je zou het de goed-heid en de niet goed-heid van de dingen kunnen noemen. Dukkha en sukha zijn geen toestanden die je ondergaat maar kenmerken van de werkelijkheid.
Dukkha en sukha worden veroorzaakt door karma. Ook dat wordt vaak misverstaan. Het is geen lot dat we ondergaan. Karma betekent letterlijk gedrag. Het is wat we doen. Het boeddhisme gaat over wat we doen en hoe we daardoor lijden veroorzaken of kunnen opheffen.
Aan wiens lijden gaan we wat doen? Mijn lijden, het lijden van de ander, allebei? De vraag stellen creëert het probleem dat we willen oplossen. Het is een illusie te denken dat je jezelf gelukkig kunt maken ten koste van het geluk van de ander. Of omgekeerd: het idee van mijn geluk op te offeren voor het geluk van de andere is niet minder illusoir.
Op grond van deze illusie halen we naar ons toe wat ons past en keren we ons af van wat ons niet past. Zo veroorzaken we het lijden dat we zo graag willen vermijden. Daarom worden verwarring, begeerte en afkeer de drie vergiften genoemd. De bereidheid om te kijken is een basale ommekeer omdat we op dat ogenblik niet langer vanuit deze illusie handelen.
Als we bereid zijn om te kijken hebben we iets te doen. We blijven niet op ons kussen zitten. De eerste gelofte van de bodhisattva is: ‘Hoe talloos de levende wezen ook zijn, ik beloof ze alle te bevrijden’. Dat is een onderneming die tegelijk onmogelijk en vanzelfsprekend is.
Ze is onmogelijk omdat het ons nooit zal lukken om alle lijden te verdrijven. Als de boeddhistische ethiek een kwestie van geboden en verboden was, dan zou ze ondraaglijk zijn. We zouden eindeloos tekortschieten en bezwijken onder de mislukking.
Maar de bodhisattvagelofte is vanzelfsprekend omdat mededogen een diepe menselijke drijfveer is. Als we bereid zijn om te kijken, dan zijn we bereid om geraakt te worden. Als we ophouden te kijken, als we niet meer durven kijken, dan krijgt het mededogen geen kans. Dan verharden we.
Daarom is de ‘guan’ in Guanyin kijken. Guanyin wordt vaak afgebeeld met duizend armen met in iedere handpalm een oog. Ze kijkt, en wordt geraakt, en handelt. De bodhisattvagelofte is een basale omkeer, van de ander aan mijn behoefte onderwerpen naar mededogen.
In de Lotus Sutra wordt gezegd dat Guanyin verschillende gestalten kan aannemen. Ze kan de gestalte aannemen van een man of een vrouw, van een boeddha of een demon … Mededogen klampt zich niet vast aan een beeld van zelf en niet-zelf. Mededogen handelt en doet wat de situatie vraagt.
Een ethiek gebaseerd op de bereidheid om te kijken en op mededogen is iets heel anders dan een ethiek gebaseerd op geboden en verboden. Ook dat zou je een basale ommekeer kunnen noemen.
De ‘yin’ in Guanyin betekent geluid. Mededogen is ook de bereidheid om te luisteren. Net als de bereidheid om te kijken is de bereidheid om te luisteren een basale ommekeer.
Onze geest heeft de neiging alles te horen in het licht van het onderscheid zelf en niet-zelf. Alles wat overeenkomt met mijn mening is dan juist, wat niet overeenkomt onzin. We doen het voortdurend. Het zit heel diep. Zo creëren we bubbels van gelijkgestemde meningen.
Als we bereid zijn om te luisteren, horen we de dingen niet langer op grond van ‘past bij mij’, ‘past niet bij mij’. Luisteren kunnen we maar als we bereid zijn onze eigen mening even aan de kant te laten en te vragen: ‘Hoe is het voor jou?’.
Als Guanyin al die verschillende gestalten kan aannemen, betekent dat ook dat zij bereid is het perspectief van de ander aan te nemen. Hoe is het om de wereld te zien vanuit de ogen van een man of van een vrouw, van een boeddha of van een demon?
Luisteren is bereid zijn om niet te weten, om onzeker te zijn, om verwonderd te zijn, om ongelijk te hebben. Dan maar is dialoog mogelijk. Dialoog wil zeggen dat we het perspectief van de ander bestaansrecht geven.
Dat wil niet zeggen dat we ons eigen perspectief opgeven. Of het we nu het perspectief van de ander aan ons eigen perspectief onderwerpen of omgekeerd, onderwerpen is onderwerpen. Opheffen van lijden kan maar als beide perspectieven bestaansrecht hebben.
Als Guanyin al die verschillende gestalten kan aannemen, betekent dat ook dat ieder die ons tegemoet treedt Guanyin kan zijn. In dialoog gaan kan maar als we beseffen dat mededogen ook voor de ander een diepe menselijke drijfveer is.
Geweld ontstaat als we de ander niet langer als mens zien. Zo werkt demagogie en oorlogspropaganda. Zo werkt de angstcultuur. Zo worden mensen tegen elkaar opgezet. Een conflict kan maar opgelost worden als we beseffen dat ook de ander niet wil lijden en geen lijden wil veroorzaken. Dan is er ruimte voor dialoog.
Zolang we menen als enige over de waarheid te beschikken, zullen we alleen maar het lijden doen toenemen. Kun je je voorstellen welk onheil we aangericht hebben door te vuur en te zwaard de blijde boodschap te verkondigen, overtuigd van de universele waarheid van de aan ons geopenbaarde religie, blind voor de menselijkheid van andere culturen?
‘Dall’universalismo all’ospitalità’, van universaliteit naar gastvrijheid, zegt de Italiaans filosoof Gianni Vattimo. Het is een pleidooi voor een levensvisie die gebaseerd is op dialoog in plaats van op een universele en eeuwige waarheid. Geef toe, het is een basale ommekeer.