Het unieke van mens zijn, is ons reflectievermogen. Het is zo sterk dat we er bijvoorbeeld in slagen om via technologie en wetenschap twee keer zo oud worden als onze voorouders uit de oertijd. Helaas geldt dat laatste niet voor alle mensen en wordt wie in het ‘armere’ zuiden geboren wordt niet zo oud als wie toevallig in het noorden woont. Reflectievermogen is blijkbaar niet hetzelfde als mededogen.
Ook als individu lijden we, door trauma’s uit de jeugd, ongeneeslijke ziekten, teveel zorgen of een negatieve omgeving. We zijn bang voor de dood, terwijl je na één minuut reflecteren weet dat de dood bij het leven hoort. Deze oorzaken van lijden somde Boeddha 2500 jaar geleden al op, en zijn sindsdien blijkbaar niet veranderd. Reflectievermogen is niet hetzelfde als wijsheid.
Vanuit een boeddhistische visie lijden we doordat we de realiteit dualistisch benaderen. Binnen onszelf is er de valse tegenstelling tussen gevoel, verstand en lichaam. Gevoel is één manier om realiteit te benaderen, ratio een andere. Gevoel op zich leidt tot impulsiviteit en chaos, het lichaam op zich laat ons dierlijk zwelgen of onszelf afbeulen. Verstand op zich maakt ons kil, berekend, abstract. Er is ook de valse tegenstelling tussen onszelf en de ander. Streven naar welvaart en geluk ten koste van anderen maakt ons verstard en eenzaam. We zijn dan wel welvarend en gelukkig, maar zullen ons nooit veilig voelen want de ander zal ooit zijn deel opeisen.
Boeddha zei dat hij verlicht werd toen hij de Middenweg had gevonden. Aanvankelijk had hij het over de middenweg tussen overdaad en ascese, later vooral over de middenweg tussen zelf en ander. Het zelf kan je, boeddhistisch bekeken, omschrijven als welbegrepen eigenbelang. Boeddha zag de ander als iemand die je benadert met ‘liefdevolle vriendelijkheid’, wat niet hetzelfde is als jezelf wegcijferen of slaafs een ander volgen.
Boeddha zei iets dat verontrustend lijkt: geboren worden als mens is uiterst zeldzaam. Het is veel waarschijnlijker om geboren te worden in het dierenrijk, dat hij het rijk van de hongerige geesten noemde, of: de hel. In de hel is geen mededogen, ieder leeft op instinct, vecht voor zijn overleven. In de hel is er geen leer over bevrijding.
Ik denk dat Boeddha bedoelde dat het zeldzaam is om werkelijk mens te zijn, om wijs te zijn, omdat we zo gemakkelijk gevangen blijven in zowel armoede als weelde. We zien vaak niet het voorrecht van ons bewustzijn, het unieke van onze individualiteit, en we benaderen het leven als een kansspel. Een echte, volledige mens wordt je niet door te gokken en te hopen dat je zal winnen, dat je meer geluk zal hebben dan een ander. We realiseren ons grootste menselijk potentieel als we vrijwillig het goede doen, ondanks de conditioneringen van een lichaam dat gericht is op zelfbehoud, een geest gericht op succes en woorden gericht op aandacht krijgen.
Hedendaagse mensen zoals Martin Luther King of Nelson Mandela tonen hoe minder ego naar meer mededogen en wijsheid leidt. Boeddha beschreef gedetailleerd de eigenschappen die daarvoor nodig zijn. Gewone eigenschappen zoals deugdzaam, vrijgevig, hulpvaardig en tevreden zijn met wat je hebt. Boeddha beschreef ook minder voor de hand liggende eigenschappen zoals aandachtig zijn en je inspannen om de waarheid te onderzoeken. De leukste eigenschap vind ik: omring je met goede mensen.
Omslagfoto Adi Ichsan.