Sommigen nemen in het boeddhisme een anti-moderne, fundamentalistische reflex waar. Gedachten over een artikel van Edel Maex in het Boeddhistisch Dagblad
Als ik de historicus in mij aan het woord laat, dan mag ik misschien opmerken dat de discussie over de anti-moderne reflex geen nieuwe is. In de geschiedenis zie je vaak een vreemde dialectiek aan het werk.
Zo gingen na de liberale grondwet van 1848 in Nederland de confessionele partijen (antirevolutionair = anti-modern) voor geruime tijd met de politieke buit aan de haal. Die benutten het recht van vrije vereniging en vrije meningsuiting voor hun maatschappelijk doel.
Intellectuelen van Thomas Mann tot Theodor Adorno hebben zich erover verbaasd dat bevolkingen die zich moeizaam de verworvenheden eigen hadden gemaakt van Verlichting (niet de boeddhistische!), humanisme en democratie, de touwtjes alras weer uit handen gaven aan tirannen van fascistische of communistische snit. Ook daar duikt de anti-moderne reflex weer op.
Erich Fromm (1900-1980), die psychoanalyse, marxisme en cultuurtheorie met elkaar verbond, schreef over ‘s mensen angst voor vrijheid. Niet iedereen kan de keuzevrijheid en de zelfredzaamheid aan die de moderne samenleving van het individu verwacht. Moderne technologie depersonaliseert mensen en de massamedia brengen ze in verwarring, zo ongeveer ging zijn redenering. In kuddeverband slaan ze op de vlucht voor de vrijheid en kiezen voor autoritaire oplossingen of voor zelfdestructie.
1968 kwam en ging, Baader Meinhof kwam en ging, de oliecrises plaatsten de ongerijmdheden van het Midden Oosten in het centrum van de aandacht, vrijhandelsverdragen en financiële deregulering stuwden de welvaart verder op en toen was daar 9/11. Jongens uit Hamburg die er uit walging over het materialisme en de onderdrukking voor kozen om zich uit naam van de fundamentalistische Islam met vliegtuigen te boren in het zakencentrum van New York. Weer die anti-moderne reflex. En weer die historische dialectiek, nu in de vorm van gesimuleerde verdrinking als ondervragingstechniek in naam van vrijheid en democratie, enz. enz.
De geschiedenis van de boeddhistische receptie in ons deel van de wereld meandert op en neer met deze en de vele, vele andere tegenstrijdige bewegingen van het historisch proces. Over de vraag of er in dit proces een lijn zit, doe ik hier geen uitspraken, al is dit vanuit boeddhistisch perspectief een interessante vraag. Fromm ging hierover de dialoog aan met Daisetz Suzuki (die mede Zen populariseerde in het Westen). Stephen Batchelor bestudeerde het westerse denken voor zijn toen nog Tibetaanse leermeesters. En Thich Nhat Hanh put graag uit Immanuel Kant en Jean-Paul Sartre om aan te geven hoezeer het Westen snakt naar de boeddhistische ‘smaak van bevrijding’.
Ergens in de ‘Vijftig verzen’ van Thich Nhat Hanh die ik onlangs in het Nederlands vertaald heb, staat dat individueel en collectief twee kanten van één medaille zijn. Ik vraag me wel eens af of wij, boeddhisten van nu, de reikwijdte hier wel van overzien. Kunnen wij als boeddhisten de walging voelen van die Hamburgse jongens die de Twin Towers met de grond gelijk maakten? Kunnen wij ons tot hetzelfde in staat weten omdat zij ons zijn en wij hen? En zo ja, hebben we dan de smaak van de bevrijding voldoende te pakken om de bevrijding van alle levende wezens aan de man of vrouw te gaan brengen, van de eerste tot de laatste aan toe? Of blijven we liever op onze kussens zitten navelstaren omdat zoveel smaak van bevrijding nu ook weer niet de bedoeling is? En reizen we van retraite naar retraite maar beklagen ons intussen wel over de milieuvervuiling van anderen?
De anti-moderne reflex doet zich niet alleen binnen het boeddhisme voor, maar in alle maatschappelijke geledingen, hier, in Azië en overal. De echte vraag is niet die van de analyse, maar die van de actie. “Het boeddhisme wordt gezien als de eerste proselytische religie,” schrijft Edel Maex terecht. Welaan, lieve broeders en zusters, er is werk te doen.
Waar en hoe, dat is ieders individuele keuze. Ik wil niet iedereen van het kussen jagen en het bezoeken van retraites ontmoedigen. Maar er zijn vragen die wij onszelf als boeddhisten kunnen stellen over onze rol in het scheppen van voorwaarden waardoor mensen die walgen en mensen die snakken meer de smaak van de boeddhistische bevrijding te pakken krijgen. Mensen snakken naar de vrijheidservaring van het grote mededogen als antidotum tegen het vergif van de interpersoonlijke en maatschappelijke vervreemding van onze tijd. Wij zijn als boeddhisten onderdeel van dat probleem. Laten we onszelf ook in staat stellen onderdeel te zijn van de oplossing!
De anti-moderne reflex en de waarneming van fundamentalisme binnen het boeddhisme zijn wat mij betreft een wake-up call, een uitnodiging tot nieuw ontwaken in een dimensie waar individueel en collectief niet los van elkaar kunnen worden gezien, in een dimensie waar er iets meer wordt gevraagd van ons dan velen nu doen, al krijg ik dan altijd de tegenwerping dat ik de ‘goeden’ en ‘het kleine’ (de inktvlekwerking) over het hoofd zie.
–
Het bovenstaande is een fragment van mijn reactie in het Boeddhistisch Dagblad op het artikel van Edel Maex, getiteld ‘Nieuwlichter en uitleggers: Waarom zou de dharma niet voor interpretatie vatbaar zijn?’ (16 december 2013)