In de Anattalakkhana Sutta (letterlijk: de Voordracht over het Kenmerk van Zelfloosheid) wijst de Boeddha erop dat de componenten waaruit de mens samengesteld is (P. khandha’s) géén énkele stabiliteit in zich dragen. Ze veranderen élk moment. Van moment-tot-moment.
Concreet: er is géén kern, géén ‘ziel’ die eeuwig bestaat. Zulke aanname is slechts een wensdroom. Een begooche-ling. Met in illusies te geloven kan de mens nooit tot bevrijding komen. Nooit zelfrealisatie bereiken.
Het inzicht (het ‘zien’) dat de mens geen permanent, onveranderlijk ‘zelf’ is (de overtuiging dat er ‘iets’ bestaat dat gedefinieerd kan worden als ‘ik’) vormt dan ook de eerste mentale schakel (P. samyojana) van de keten die de beoefenaar moet vernietigen om zich te bevrijden uit samsara.
Het geloof in ‘persoonlijkheid’ is een door de geest gecreëerde en zorgvuldig onderhouden illusie—’cittakatam bimbam’.
Het is dit niet-bestaande ‘zelf’ dat de beoefenaar belet om los te komen van zijn verlangen (P. tanha, lobha), zijn afkeer (P. dosa, vyapada) en gehechtheid (P. upadana). Het is dit begoochelende ‘ik’ dat hem verhindert om tot zelfrealisatie (P. nibbana) te komen. Daarom zei de Boeddha dat de bevrijding van de opinie ‘ik ben’ het grootste geluk is van alles.
Welke zijn die ‘componenten’ waaruit wij zijn samengesteld?
Het zijn: het lichaam (P. rupa); de gevoelens/gewaarwordingen (P. vedana); de percepties (P. sanna); de reacties/mentale formaties, datgene ‘wat ons bezielt’ (P. sankhara’s) en het bewustzijn (P. vinnana).
De Boeddha leert dus dat al deze componenten zonder ‘zelf’ zijn. Anders gezegd: ze zijn veranderlijk, onbevredigend en zelfloos. Alles wat veranderlijk, onbevredigend en zelfloos is moet beschouwd worden als ❛ dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf ‘.
Het resultaat van juist inzicht (P. samma ditthi) is dan ook dat:
‘Een goed onderwezen edele discipel, die dit alles met juist inzicht beschouwt, baalt van fysieke vorm; baalt van gewaarwordingen/gevoelens; baalt van percepties; baalt van sankhara’s; baalt van bewustzijn.
Doordat hij ervan baalt, wordt hij passieloos. Doordat hij passieloos is, wordt [zijn geest] bevrijd. Doordat zijn geest bevrijd is, is er de kennis dat zijn geest bevrijd is.’
Schematisch ziet dat er als volgt uit: balen (P. nibbida) → passieloos worden (P. viraga) → tot rust komen, kalmeren/zich bevrijden van ‘worden’ (P. upasama) → inwendige vrede (P. nibbana).
Samengevat: we bevrijden ons van dukkha wanneer we de dingen zien zoals ze wérkelijk zijn (P. yatha-bhuta) + wanneer we deze werkelijkheid gelijkmoedig aanvaarden (P. upekkha). Wat voor veel mensen blijkbaar moeilijk te aanvaarden is. Omdat het ingaat tegen al wat hen werd aangeleerd. Ze gaan slaafs voorbij aan het feit dat een leugen die maar dikwijls genoeg herhaald wordt, uiteindelijk tot waarheid verwordt.
Tenslotte een praktische beoefening voor wie twijfelt aan deze woorden van de Boeddha. Probeer eens te mediteren op je ‘ik’. Op je ‘zelf’. In het NU.
Je zal onmiddellijk ervaren dat dit niet lukt. Dat je geest crasht. Als je aandachtig observeert ervaar je énkel ontstaan en vergaan. Udayabbaya. Tegen een duizelingwekkende snelheid. Maar waar elk spoortje van enig ‘zelf’ ontbreekt.
Het ‘ik’ verdwijnt in de weidsheid van de stilte van jouw meditatie. Het lost op wanneer je je geest vrijmaakt van concepten. Wanneer je naar de kern gaat. Wanneer je ‘oorspronkelijk gezicht’ in de spiegel van jouw meditatie gereflecteerd wordt.
Siebe zegt
De sutta’s leren dat zintuiglijk verlangen en haat/afkeer op het Pad verdwijnen nog voordat asmi mana, de eigenwaan ‘Ik ben’ verdwenen is. Dan kun je toch ook niet zeggen dat die verlangens en haat wortelen in die notie van ‘Ik ben’?
G.J. Smeets zegt
Inderdaad. En de notie van ‘ik ben’ is geen psychisch of intellectueel ding. Het is een sociaal ding, kort door de bocht: zonder De Ander waaroe je je verhoudt en verhouden moet kun je niet leven. Korter door de bocht: de sutta’s promoveren introspectie (niks mis mee) maar reduceren het ‘ik’ tot een psychisch ding. Nog korter door de bocht: wie of wat je bent wordt bepaald door De Ander en niet door jezelf.
Siebe zegt
Bedoel je: Qua identiteit zijn er alleen maar rollen?
Als het om identiteit gaat, vind dit wel interessant: Wat kan eindigen voordat je zelf eindigt?
Stel dat je het zicht verliest, visueel bewustzijn, dan eindig je niet zelf. Dus dan kun je met recht zeggen: visueel bewustzijn dat “ben ik niet, dit is niet van mij, niet mijn zelf”. Dat is dan geen theorie of visie meer maar dat blijkt dan echt waar. Maar hoever kan dit gaan? Met smaak en gehoor is dit ook wel duidelijk. Maar wat als tactiel bewustzijn eindigt? Ben je nu zelf geëindigd. Of wat als mentaal bewustzijn eindigt?
Ik denk dat er een punt kan zijn waarop je voor jezelf kunt vaststellen, op een niet theoretische manier, dat de Boeddha met recht onderwees: ‘dit ben Ik niet, dit is niet van mij, niet mijn zelf’. Maar ik ken dit punt nog niet.
Siebe zegt
Mijn moeder had Alzheimer. Wat je dan ziet is wat het betekent als mensen _letterlijk_ het lichaam niet meer zien als Ik en mijn.
Ze herkennen zichzelf niet meer in de spiegel. Dat is geen wijsheid en verlichting. Dat _letterlijke_ gaat nergens over.
Als je dit onderricht letterlijk neemt, gaat alles mis.
Volgens mij, niemand kan leven en functioneren zonder een gevoel van Ik en mijn ten opzichte van lichaam en geest. Het kan niet verdwijnen volgens mij. Dat is niet gezond en leefbaar. Wat wel kan volgens mij is dat je het in vrijheid kan gebruiken. Dus, dat je net zo makkelijk het lichaam en geest ziet en behandelt als Ik en mijn, als dat ook kan loslaten. Het wordt gewoon iets functioneels maar zonder dat er gehechtheid bestaat. In de teksten kun je ook zien dat Boeddha nog een functioneel Ik en mijn maken heeft.
Volgens mij overdrijven sommige mensen hierin en dat beschouw ik als gevaarlijk.
Guy Eugène Dubois zegt
Je hebt volkomen gelijk dat verlangens en haat/afkeer volgens de boeddhistische leer al eerder verdwijnen op het pad dan de diepere eigenwaan ‘Ik ben’ (P. asmi-māna). De Boeddha onderwees dat hoewel verlangens en afkeer wortels hebben in de hechting aan een ‘zelf’, de eigenwaan ‘Ik ben’ nog subtieler is en dieper geworteld blijft dan de oppervlakkigere emoties. Deze eigenwaan wordt pas in een later stadium van bevrijding ontworteld, nadat verlangens en haat/afkeer al opgeheven zijn. Bedankt voor deze waardevolle aanvulling.
Dit had ik duidelijker moeten aangeven in mijn artikel. Hierbij de herwerkte versie, waarvan ik hoop dat ze jouw toestemming kan wegdragen.
“In de Anattalakkhana Sutta (letterlijk: de Voordracht over het Kenmerk van Zelfloosheid) wijst de Boeddha erop dat de componenten waaruit de mens samengesteld is (P. khandha’s) géén énkele stabiliteit in zich dragen. Ze veranderen élk moment, van moment-tot-moment.
Concreet: er is géén kern, géén ‘ziel’ die eeuwig bestaat. Zulke aanname is slechts een wensdroom, een begoocheling. Met in illusies te geloven kan de mens nooit tot bevrijding komen, noch zelfrealisatie bereiken.
Het inzicht (het ‘zien’) dat de mens geen permanent, onveranderlijk ‘zelf’ is (de overtuiging dat er ‘iets’ bestaat dat gedefinieerd kan worden als ‘ik’) vormt dan ook de eerste mentale schakel (P. samyojana) die de beoefenaar moet doorzien en loslaten om zich te bevrijden uit samsara. Hoewel verlangens en afkeer al eerder op het pad verdwijnen, blijft de subtiele eigenwaan ‘Ik ben’ (P. asmi-māna) nog langer aanwezig. Dit diepgewortelde gevoel van een bestaand ‘ik’ is een verfijnde obstakel die pas in de laatste fases van het pad wordt opgeheven.
Het geloof in ‘persoonlijkheid’ is een door de geest gecreëerde en zorgvuldig onderhouden illusie—cittakatam bimbam.
Dit niet-bestaande ‘zelf’ weerhoudt de beoefenaar ervan om los te komen van zijn verlangen (P. tanha, lobha), zijn afkeer (P. dosa, vyapada) en gehechtheid (P. upadana). Uiteindelijk is het deze diepere eigenwaan die de volledige zelfrealisatie (P. nibbana) verhindert. Daarom zei de Boeddha dat de bevrijding van de opinie ‘ik ben’ het grootste geluk is van alles.
De componenten van het zelf
Welke zijn die ‘componenten’ waaruit wij zijn samengesteld?
Het zijn: het lichaam (P. rupa); de gevoelens/gewaarwordingen (P. vedana); de percepties (P. sanna); de reacties/mentale formaties, datgene ‘wat ons bezielt’ (P. sankhara’s) en het bewustzijn (P. vinnana).
De Boeddha leert dat al deze componenten zonder ‘zelf’ zijn. Anders gezegd: ze zijn veranderlijk, onbevredigend en zelfloos. Alles wat veranderlijk, onbevredigend en zelfloos is moet beschouwd worden als ‘dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.’
Het resultaat van juist inzicht (P. samma ditthi)
Een goed onderwezen edele discipel, die dit alles met juist inzicht beschouwt, baalt van fysieke vorm; baalt van gewaarwordingen/gevoelens; baalt van percepties; baalt van sankhara’s; baalt van bewustzijn. Doordat hij ervan baalt, wordt hij passieloos. Doordat hij passieloos is, wordt [zijn geest] bevrijd. Doordat zijn geest bevrijd is, is er de kennis dat zijn geest bevrijd is.
Schematisch ziet dat er als volgt uit: balen (P. nibbida) → passieloos worden (P. viraga) → tot rust komen, kalmeren/zich bevrijden van ‘worden’ (P. upasama) → inwendige vrede (P. nibbana).
We bevrijden ons van dukkha wanneer we de dingen zien zoals ze werkelijk zijn (P. yatha-bhuta) én wanneer we deze werkelijkheid gelijkmoedig aanvaarden (P. upekkha). Wat voor veel mensen moeilijk te aanvaarden is, omdat het ingaat tegen al wat hen werd aangeleerd. Een leugen die maar vaak genoeg herhaald wordt, verwordt immers vaak tot waarheid.
Tot slot, een praktische beoefening
Voor wie twijfelt aan deze woorden van de Boeddha: probeer eens te mediteren op je ‘ik’. Op je ‘zelf’. In het NU.
Je zal onmiddellijk ervaren dat dit niet lukt. Dat je geest crasht. Als je aandachtig observeert, ervaar je enkel ontstaan en vergaan (udayabbaya)—tegen een duizelingwekkende snelheid, waarin elk spoortje van enig ‘zelf’ ontbreekt.
Het ‘ik’ verdwijnt in de weidsheid van de stilte van jouw meditatie. Het lost op wanneer je je geest vrijmaakt van concepten. Wanneer je naar de kern gaat. Wanneer je ‘oorspronkelijk gezicht’ in de spiegel van jouw meditatie gereflecteerd wordt.”
Metta,
Guy
Siebe zegt
Hoi Guy,
Ik maak uit de sutta’s en het leven het volgende op: we kunnen echt begoocheld zijn. De geest kan zaken verkeerd begrijpen. Bijvoorbeeld, je ziet een opgerold touw aan voor een slang. Misschien komt angst op en deins je terug. Verkeerd begrip van zaken bestaat. En blijft niet zonder gevolg. Begoocheling is dus niet een mening. Het is niet afhankelijk van tijd en cultuur. Het is niet boeddhistisch ook.
Ik geloof dat de Boeddha leert dat iets vergelijkbaar gebeurt met het kenvermogen van de geest. Dat kunnen we ook aanzien voor iets wat het niet echt is. Door neigingen wordt het kenvermogen, dat eigenlijk een combinatie is van leegte en licht (helderheid), beleeft alsof het een entiteit-Ik is die ziet, voelt, kent, beleeft, sterft etc.
Yatha-bhuta betekent in dit geval denk ik dat het kenvermogen van de geest niet meer wordt aangezien en beleeft als een entiteit Ik die voelt, kent, beleeft etc. maar wordt gekend zoals het werkelijk is: Als helderheid of licht. Als het kenvermogen uit de sfeer van verbeelding is, dan is het ook uit de sfeer van Ik-geraaktheid.
Er is nooit werkelijk een entiteit- Ik die voelt, beleeft en kent, volgens mij, zoals er ook nooit werkelijk een slang was maar een touw. Omdat er nooit werkelijk een Ik is, is er ook geen gehechtheid aan een Ik. Er is alleen een geest met daarin een verkeerd begrip van zaken.