‘Ik houd me al jaren bezig met het boeddhisme. Ik schreef er meerdere boeken over, allemaal uit het leven gegrepen. Maar wat bracht het boeddhisme me nu werkelijk? Wel, het grote niet-weten! En dat was precies wat ik nodig had.
Ik ben van kind af aan een bang jongetje. Dat werd ik op mijn vijfde. Door omstandigheden. Ineens was ik bang en eenzaam. En ik bleef dat, al blufte ik me er 60 jaar dapper doorheen. Bang om zónder mensen te zijn (ik heb ze nodig, dat voel ik, al weet ik vaak niet waarvoor), bang om mét mensen te zijn (mensen zijn zo aanwezig en bedreigen onze mooie wereld met hun westerse manier van doen).
In Sri Lanka ontdekte ik het boeddhisme. Dat voelde goed. Het leek mij een oplossing om steviger in de wereld te kunnen staan. Om mijn cirkel van angst (angst geeft lijden wat op zijn beurt weer resulteert in angst) te kunnen doorbreken.
Nadat ik in Sri Lanka het boeddhisme had ontdekt, heb ik veel gestudeerd, gemediteerd, en zelfs boeken geschreven. Maar de leer, de uitgangspunten, het achtvoudige pad: ze hielpen me niet van m’n angst af. Rationeel gezien is het boeddhisme helder voor me, maar het gevoel komt niet. Inzicht leidt op dit punt bij mij niet tot rust. De onrust en de angst bleven en inzicht in ‘de leegte’ en meer mooie inzichten leidden juist tot meer onrust — de zin van het leven kan toch niet leeg zijn? Dus ik ging nog harder zoeken, met nog meer onrust tot gevolg. Wellicht was het m’n calvinistische opvoeding? Boeddhisme is kort gezegd (en om een link met ‘het Westen’ te leggen): Memento Mori en dat geeft mij geen rust. En reïncarnatie dan? Nieuwe ronde nieuwe kansen? Natuurlijk bestaan wij uit stukjes plant, stukjes dinosaurus en stukjes wat dan ook. Op die manier wórden we opnieuw geboren. Maar die wetenschap geeft mij in het dagelijks leven geen rust… Ik kan ook niet veel met karma als ‘alles bepalend’, zelfs óver levens heen.
Ik heb recent ingezien dat ik er met nog meer inzicht niet kom. Mijn angst betekent dat ik kennelijk te veel leef in verleden en toekomst. Ik moet zoeken naar wat me in het nu houdt. Want alleen dan verdwijnt de onrust. Zelfs stilzitten op een kussen, met een onoplosbare koan in het hoofd, geeft mij geen rust. Leven in het nu. Leven. Doen wat plezier geeft en wat afleidt. Carpe Diem. Maar dan wel zónder dat anderen last hebben van mijn dagplukkerij. Dus niet egoïstisch, in de zin van: harken over de rug van anderen. Zover heeft het boeddhisme me wél gebracht. Ik ben niet méér dan wat of wie ook op dit bolletje. Alles is onlosmakelijk verbonden van elkaar afhankelijk, dát voel en ervaar ik heel diep. Boeddhisten, natuurvolken, eigenlijk voelt en weet iedereen dat.
Voor mij persoonlijk betekent dit: afleiding door te reizen en door het maken van muziek. Plekken zoeken en activiteiten zoeken die rust geven omdat ze ‘goed’ voelen, omdat ze passen bij mijn ‘eigenfrequentie’, mijn natuur, zonder calvinistisch nuttigheidsprincipe, zonder intellectueel doel. Reizen met de trein naar plekken met een lage mens-dichtheid bijvoorbeeld. Natuur geeft rust. Het besef van tijdloosheid. Daar waar ik de afstand of nabijheid van mensen zelf in de hand heb. Want ik heb mensen wel nodig, soms meer, vaak minder. Ook muziek slokt me op. Musiceren is als een meditatie. Vrij musiceren, niet eens samen met anderen en zonder het ‘moeten’ dat hoort bij lessen of cursussen. Het is voor mij een geweldige emotionele uitlaatklep en houdt me in het nu.
Is aan mezelf denken geen egoïsme? Vloeken in de boeddhistische tempel? Ik denk het niet. Van een bang en onrustig jongetje heeft iedereen alleen maar last. Dat is me wel duidelijk geworden. En bij alles wat ik doe, probeer ik ervoor te zorgen dat anderen (mens, dier, plant) geen last hebben van mij. Geen lijden veroorzaken maar waar het kan verminderen.
Het is geen egoïsme maar loslaten van mijn krampachtige zoektocht. Loslaten – omdat ik wel moet.
Mijn laatste boek heet ‘Waarom bomen niet bang zijn en koeien zo lekker zen’. Een heerlijk simpel boekje om van de boeddhistische theorie naar de zenpraktijk te komen. Hopelijk ga ik die slag van theorie naar praktijk nu eindelijk zelf maken. Want, om met Hans van Dam te spreken, het leven is één groot niet-weten. En dat werkelijk voelen, is het beste wat mij kon overkomen.’