Ik lees de woorden van een dierbare vriend: ‘elk jaar in deze periode word ik weer langzaam maar zeker het gevoel van toen ingezogen’. Hij staat stil bij het overlijden van zijn vrouw. En terwijl ik deze woorden lees, wordt mij de zin aangereikt ‘het is nog niet mijn systeem uit’. Ik sta stil bij de betekenis van deze vaker gebezigde uitdrukking en bedenk het volgende.
Pijn en verdriet (of om het even welke emotie dan ook) laten hun stem bij herhaling horen. Ze hebben een eigen wil, onafhankelijk van de individuele ik-wil. Ze laten zich bij herhaling horen en roepen: ‘Herdenk, overdenk en overweeg. Voel opnieuw, leer opnieuw, leer verder’. Dit past bij wat Kahlil Gibran eens schreef: ‘wanneer je verdrietig bent, kijk dan opnieuw in je hart en zie dat je huilt om wat je vreugde schonk’. Dat is een stem uit ons ware Zelf, uit onze geest, ons bewustzijn, een stem die ons vertelt: er is geen lineaire ontwikkeling in de zin van ‘aanleiding —> gevolgen —> einde —> over en sluiten’. Er is alleen NU, altijd en Eeuwig NU.
Wie roept er eigenlijk: ‘het is nog niet mijn systeem uit’? Dat is de stem van het ego dat onze fysieke verschijning bestuurt. Ego doet er alles aan om het fysiek te beschermen, het te helpen bij zijn overleven. Het denkt daarbij dat het fysieke systeem een verschijnsel is dat op zichzelf staat en uit alle macht tegenover al het andere verdedigd moet worden. Bescherming is in zekere zin een nuttige functie van ego. Alleen, ego is daarin fanatiek en ‘als de dood voor de dood’. Het wil alles afweren dat het systeem kan beschadigen en wil alles weren dat de angst voor eindigheid oproept. Ego wil eigenlijk het liefst niet herinnerd worden aan pijn, verdriet en onzekerheid. En als de stemmen van pijn zich (opnieuw) laten horen, roept ego wanhopig: ‘het is nog niet mijn systeem uit’.
Natuurlijk is ons ego met de rationele, wetenschappelijke benadering van het menselijk verstand mee geëvolueerd. Het heeft van de psychologie geleerd dat het verstandig is emoties aandacht te geven, maar heeft daarbij een slimme truc bedacht: ‘ik moet er op zo’n wijze aandacht aan besteden dat ik het óf uit mijn systeem krijg, óf op zijn minst diep in mijn systeem opberg en verborgen houd’.
Zoals de geest, ons oorspronkelijke bewustzijn de dood ziet als een overgang of een poort waar het doorheen moet, zo is ons ego bang voor de dood. Het ziet de dood als het absolute einde, het absolute niets en het springt paniekerig rond in de tweeheid, en zoekt afleiding op afleiding om niet met gedachten aan de eindigheid/de dood van ‘het eigen systeem’ geconfronteerd te worden. Onze geest, ons oorspronkelijk bewustzijn daarentegen weet: ‘Alles is. Altijd. Alom. Eeuwig én in het NU. Het beseft dat het zich in de wereld van dualiteiten tijdelijk uitdrukt. Het beseft ‘ik ben wel in deze wereld, maar ben niet van deze wereld’. Het beseft dat het tijdelijke, fysieke leven een leerweg is om via de tweeheid te ervaren hoe de ontwikkeling naar Eenheidsgevoel (naar zichzelf) verloopt. Het wil zichzelf in zijn ware aard leren kennen en zichzelf leren liefhebben en vanuit de ervaring van Liefde kunnen zeggen ‘Jij bent Dat, Tat tvam asi: Dat zijt gij’.