Iets lezen van de schrijfster Christa Wolf is geen pretje. Maar wat een diepgang zit in haar boeken. In ‘De gedeelde hemel’ beschrijft zij het leven in het voormalige Oost-Duitsland. Lang voor haar landgenoten beseften dat het IJzeren Gordijn achterhaald was, durfde zij het aan om te stellen dat wat mensen verdeelt geen objectieve verschillen zijn. Het zijn onze ideeën en idealen die verdelen in plaats van te verenigen.
‘Vroeger zochten mensen naar een ster voordat zij uit mekaar gingen, waar zij ’s avonds samen naar konden kijken. Waarnaar zullen wij zoeken?’
‘De hemel kunnen ze tenminste niet in twee delen,’ zei Manfred spottend.
De hemel, deze hele koepel van hoop, verlangen, liefde en trouw?
‘In tegendeel,’ zei ze zacht. ‘De hemel barst eerst uit mekaar.’ [1]
Zo’n tweeduizend jaar eerder schreef de Chan-leraar Jianzhi Sengcan dit:
‘De grote weg is niet moeilijk
voor wie geen voorkeur aan de dag legt.
Bij ontstentenis van liefde en haat
wordt alles helder, onvermomd.
Maar bij het minste of geringste onderscheid
staan hemel en aarde oneindig ver uiteen.’ [2]
Bij de een splijt de hemel, bij de ander splijten hemel en aarde. Wolf had het vaak over de mannelijke geest die naar controle en macht streeft, en daardoor koud en onverschillig wordt. Wat zo ‘vanzelfsprekend’ leidt tot een drang om te doden en te vernietigen. Een vrouwelijke benadering is onze geest te helen door voluit te leven, ons te durven raken door alles wat en iedereen die ons omringt. Daarvoor is een evenwicht nodig tussen ratio, gevoel, intuïtie en verbeelding.
Sengcan wijdde zich aan inzicht in de werkelijkheid die versluierd en verminkt wordt door dualisme. We zijn pas echt aanwezig in de werkelijkheid als we stoppen met oordelen, met alles te willen verklaren en in woorden te gieten.
In beide benaderingen blijft de bron van menselijke ellende ons dualistisch denken, dat ‘dit’ en ‘dat’, ‘ik’ en ‘jij’ als zelfstandige fenomenen ziet. Zo zelfstandig dat het eerst elke samenhang ontkent, ons vervreemd van de natuur, en tenslotte van elke ander die teveel van ons verschilt een vijand maakt.
In politiek is het duidelijk dat we nog altijd leven volgens het Romeinse principe van ‘verdelen en heersen.’ Veel onduidelijker wordt het als we naar ons persoonlijk leven kijken. In een fractie van een seconde hebben we iemand beoordeeld. Vaak in zwartwit-termen, iemand is oké of niet oké. Niets tussenin. Het vraagt letterlijk veel geestelijke inspanning om te zien hoe geschakeerd het gedrag, laat staan het innerlijk, van een ander is. Tot we bij onszelf durven toegeven hoeveel tinten grijs er zijn in onze geest. Ik ben maar beetje bang maar waarom wijs ik dan zo snel iemand af? Ik denk veel en snel, maar hoe traag sijpelen diepe inzichten door. En ik ben in feite wel bescheiden en hulpvaardig maar hoeveel beter vind ik mezelf soms dan al die domme, luidruchtige, intellectueel onderontwikkelde anderen.
Ik heb op het eerste gezicht geen vanzelfsprekende drang om te doden en te vernietigen. Maar ik heb een sterke drang om iedereen die te storend is uit mijn leven te bannen. Als ik naar mijn diepste emotie peil is dat: de ander elimineren. Mijn oordeel is: het lijkt soms alsof er nog ontelbaar veel neanderthalers rondlopen op aarde. De gedachte die dat verrechtvaardigt is: o heer, ben ik dan één van de weinige, echte homo sapiens?