Ik ben geen deskundige op het gebied van de Lotus-Soetra, maar dat hoeft toch ook niet? De soetra brengt mij op allerlei gedachten en die wil ik met lezers van het BD delen. Hoeveel afleveringen deze serie gaat tellen, is pas na de laatste aflevering bekend. Deze keer:
De verloren zoon
Boeddha past zijn preken tactvol aan aan het niveau van de luisteraar of lezer. Alleen al daardoor toont hij zijn liefde voor iedereen. Het verschil met lieden die vooral van zichzelf houden, is onmiddellijk duidelijk: zij vinden dat luisteraars en lezers zich maar aan hen moeten aanpassen! Een voorbeeld? Ik heb van mijn dochter inmiddels bijna een jaar geleden een boek gekregen dat ik nog steeds niet uit heb, doordat de schrijver ervan blijkbaar vind dat ik mij moet aanpassen aan zijn schrijfstijl en erudiete woordenschat. Op iedere bladzijde kom ik woorden tegen waarvan ik de betekenis moet opzoeken, terwijl ik van mezelf vind dat ik toch over een redelijk uitgebreide woordenschat beschik. De gemiddelde zinslengte in het boek komt boven de 25 uit, met uitschieters van zinnen boven de 50! Dat heb ik even uitgerekend. Kwestie van woordjes en zinnen tellen, en daarna het totaal aantal woordjes delen door het aantal zinnen. Ik deed dat voor welgeteld één pagina. Hoe ook, ik moet sommige zinnen drie keer lezen om te begrijpen wat er staat. Dat schiet niet op. Zo’n 5 procent van de Nederlanders begrijpt alleen teksten met een zinslengte korter dan acht woorden. Pakweg 15 procent van de bevolking begrijpt zinnen met een gemiddelde zinslengte van negen woorden. Gemiddeld hè. De meeste Nederlanders (40 procent) snappen teksten met een gemiddelde zinslengte tussen de tien en vijftien woorden. 25 procent van alle Nederlanders kan nog overweg met een gemiddelde zinslengte tot twintig woorden. We hebben het dan al over HBO+ niveau, zoiets. Slechts tien procent van alle lezers vindt zinnen met een gemiddelde lengte tot vijfentwintig woorden nog geen probleem, maar slechts een eenzame knapkop komt daarboven uit. De gemiddelde zinslengte in deze alinea komt uit op bijna veertien! Dat moet voor de meeste mensen dus te doen zijn. Maar moeilijke woorden? Een in mijn ogen wijze docent heeft mij geleerd dat je pas een echte meester in je vak bent, wanneer je in simpele woorden in je eigen moerstaal kunt uitleggen wat dat vak inhoudt. Ik denk oprecht dat dit ook voor boeddhistische ‘vaklui’ geldt. Zolang je met boeddhistisch vakjargon blijft goochelen, pas je je niet tactisch aan aan het niveau van de meeste luisteraars en lezers. Ik geloof heilig dat Boeddha in Frankrijk in het Frans zou preken, in Swaziland in het Swahili en in Argentinië in het Spaans. Maar tja, soetra’s beginnen nu eenmaal met ‘Evam te sutam’ en niet met ‘j’ai entendu’, ‘nimesikia’ of ‘He oido’.
Terug naar de Lotus-soetra.
Subhuti, Maha-Kasyapa , Maha-Katyana en Maha-Mahudgalyana (gewoon vier andere monniken dan Sariputra) bogen voor de Boeddha en zeiden dat ze veel geleerd hadden. ‘Wij dachten dat we geen onderricht meer nodig hadden! Wij mediteerden alleen nog over drie stellingen, namelijk dat alle wezens gelijkwaardig zijn, dat wij alle wezens als gelijkwaardig moeten moeten zien en dat wij alle wezens als gelijkwaardig moeten behandelen. Wij hadden er geen idee van dat er nog hogere trappen van volmaaktheid bestaan!’
Nou, die hogere trappen zijn er dus wél. De ultieme gelijkwaardigheid bestaat uit het bereiken van de volmaakte verlichting. Ik kan mij voorstellen dat er mensen zijn die zich niet goed kunnen voorstellen dat een koe ooit de volmaakte verlichting zal kunnen bereiken, maar het gaat ook niet om het ‘je kunnen voorstellen’. Het gaat erom aan te nemen dat het zo is, vol vertrouwen in de WET. Moeilijk voor te stellen? We zijn ook nog niet aan het einde van de soetra.
De vier monniken vertellen Boeddha vervolgens een parabel ofwel een gelijkenis. Het heet ‘De verloren zoon’ Ja, je leest het goed: het is niet Boeddha die de gelijkenis aan de monniken vertelt, maar precies andersom. Ik vertel het verhaal nu in eigen woorden: “Een jonge man loopt weg uit het huis van zijn vader en raakt zo rond zijn vijftigste zonder werk aan lager wal. Hij begint te zwerven en komt min of meer bij toeval in zijn geboortestreek terecht. Zijn vader is inmiddels een oude, schatrijke en machtige man geworden. De vader denkt vaak ‘Ik ben oud en versleten! Wat heb ik aan mijn rijkdommen wanneer ik geen kinderen heb om alles aan na te laten? Mensen zullen om mijn eigendommen gaan vechten…’ (Hij denkt nog veel meer, maar dat terzijde). De zoon staat toevallig – zonder het te beseffen – voor de deur van het huis van zijn vader. Hij waagt het er op en klopt aan, want misschien kan hij een aalmoes krijgen. De vader doet de deur open, en herkent zijn verloren zoon onmiddellijk. Andersom is dat niet het geval, want de zoon ziet niets bekends in de gerimpelde grijsaard! De oude man stuurt nu zijn dienaren op de zoon af en laat hem meenemen, naar binnen. De zoon valt van schrik flauw, denkend dat hij iets verkeerd heeft gedaan. Op bevel van de vader besprenkelt één van de dienaren het gezicht van de zoon, tot deze bijkomt en laat hem gaan! De zoon vertrekt haastig, niet begrijpend wat hem is overkomen. Hij vestigt zich in een nabijgelegen dorp. Ondertussen smeed de vader een plan. Hij laat zijn zoon onopvallend volgen door twee dienaren. Na een tijdje moeten ze hem vragen in dienst te treden van de rijke heer. Om te beginnen moet hij samen met hen een enorme mesthoop wegscheppen. Als de vader zijn zoon ziet werken, wordt hij door medelijden bewogen, trekt zelf ook oude kleren aan en gaat meehelpen stront scheppen. Zoonlief herkent hem nog steeds niet. Vader geeft zijn zoon steeds beter werk, en steeds meer verantwoordelijkheden. En dan zegt vader op een dag: ‘Zet alle zorgen voor morgen maar uit je hoofd. Ik ben een oude man, maar jij bent nog jong en sterk. Ik heb je nooit iets oneerlijks zien doen. Je bent nooit lui geweest. Ik heb je ook nooit kwaad gezien en heb je nooit horen morren. Het zou mij een grote eer zijn jou mijn zoon te mogen noemen en jij mag mij beschouwen als je vader.’ Toch voelt de zoon zich nog minstens twintig jaar een verschoppeling en de minste der knechten, al ontbreekt het hem inmiddels aan niets meer. De slaafse geest van onderworpenheid is nog niet uit hem geweken. Als de vader echt oud wordt, roept hij zijn zoon bij zich om zich bekend te maken als eigenaar van alles om hen heen (maar nog steeds niet als vader!) De vader stelt de zoon aan als beheerder van alles. De zoon voelt nu dat hij helemaal vertrouwd wordt en doet zijn uiterste best om de oude man niet teleur te stellen. De vader ziet dat alles en het stelt hem gerust. Vlak voor zijn overlijden belegt hij tenslotte een vergadering met alle bloedverwanten, vooraanstaande lieden van het land. Op die vergadering zegt hij: “Dit is mijn bloedeigen zoon die vele jaren geleden met de noorderzon uit mijn leven was vertrokken maar uiteindelijk weer bij mij is teruggekomen. Ik ben zijn vader! Al wat ik bezit is nu van hem. Luister naar hem.”
Wanneer de zoon dit hoort, wordt hij overweldigd door gevoelens en denkt: ‘Zonder zelf iets te doen, zonder er naar te verlangen, en alleen maar door zijn goedheid, valt mij dit alles toe…’.
Natuurlijk staat de vader model voor Boeddha terwijl ieder mens model staat voor de zoon. Vergelijk dit verhaal nu eens met de gelijkenis van de verloren zoon in de Bijbel (Lucas 15: 11-32). En probeer die gelijkenis vervolgens eens in het verhaal dat de vier monniken vertellen in te passen. Maak er als het ware eens één verhaal van. Dat kan prima. Gebruik niet alleen je fantasie, maar vooral je hart. Op het eerste gezicht zijn de verhalen verschillend, maar zoals ik al eens eerder zei: andere tijd, andere taal, andere cultuur. Ik heb geen idee of Jezus het verhaal van de vier monniken kende, of een versie daarvan uit de tweede, derde of zoveelste hand. Het zou kunnen. Maar hoe ook… eind goed, al goed.
(wordt vervolgd)