Ik ben geen deskundige op het gebied van de Lotus-Soetra, maar dat hoeft toch ook niet? De soetra brengt mij op allerlei gedachten en die wil ik met lezers van het BD delen. Hoeveel afleveringen deze serie gaat tellen, is pas na de laatste aflevering bekend. Deze keer:
De parabel van het brandende huis
Saripoetra had Shakyamuni tot drie maal toe gevraagd om uitleg, en uiteindelijk stemde Boeddha toe. Daar was Saripoetra blij mee, en hij gaf toe dat hij eindelijk inzag dat zijn eigen manier van denken verkeerd was. Hij zei “mijn hart was verdeeld omdat ik ongeduldig was en mij verongelijkt voelde.” Nou, daar was Saripoetra beslist niet de laatste mee. Ook nu zijn er genoeg ongeduldige volgers van de dharma met een verdeeld hart die zich verongelijkt voelen, denk ik. Neem alleen al dat ongeduld. Dat is een kwaal van deze tijd. Het lijkt erop dat alles onmiddellijk moet, en zo niet onmiddellijk, dan wel binnen afzienbare tijd. En doordat menigeen niet eens meer weer weet wat echt afzien is, betekent ‘binnen afzienbare tijd’ gewoon: asap. (Lees: as soon as possible). Gisteren dus.
Boeddha wil echter voorkomen dat er hiaten in het begrip van Saripoetra blijven bestaan, en zegt daarom: “Ik zal een en ander nóg duidelijker maken, door een parabel te vertellen die zo eenvoudig is, dat ieder normaal mens het kan begrijpen.”
(Ik vertel de parabel nu na in mijn eigen woorden) In een land hier ver vandaan, leefde eens een voorname en zeer geëerde edelman. Hij was schatrijk! Hij woonde met zijn gezin in een ruime, woning maar die had slechts één ingang. Bovendien had hij dat huis slecht onderhouden, want de zaak was van binnen vies en vuil, vermolmd en scheef gezakt. De zaak stond gewoon op instorten. Op zekere dag breekt er brand uit en alles staat in no time volledig in de hens. De edelman bevond zich op dat moment ergens op een veld in de buurt, zag de vlammen en rende als een gek naar huis. Daar ziet hij – in de deuropening staande – tot zijn verbijstering zijn kinderen in opperste concentratie opgaan in hun spel. Ze zien het gevaar niet! Hun vader ziet hoe de vlammen hen naderen, en vreest dat zijn kinderen spoedig gekweld door vreselijke pijnen de dood zullen vinden. Maar die kinderen spelen onbezorgd verder, en het komt dan ook niet in ze op om het huis te verlaten. Ondertussen beginnen naar beneden vallende brandende balken de gang en de enige deur te versperren. Hij kan daardoor zelf niet eens meer naar binnen. Wat nu?
Papa de edelman bedenkt van alles dat niet gaat werken, mede doordat de kinderen nog te klein zijn om te snappen dat ze naar buiten moeten vluchten, en in zijn verbeelding ziet hij al hoe het hen daarbinnen zal vergaan. (Details zijn even onbelangrijk). De kleintjes horen hem wel roepen, maar besteden er weinig aandacht aan. Hun spel is belangrijker en papa roept wel eens vaker wat. Maar dan bedenkt hun vader een list. Hij roept: ‘Kom eens kijken wat ik hier heb. Skelters, bakken vol Lego, I-pads, Nintendo ‘s … Alles wat jullie altijd al wilden hebben. Als jullie niet onmiddellijk komen, geef ik het aan andere kinderen.’ Dat lieten de kinderen zich geen twee keer zeggen. Ze tuimelden over elkaar heen naar buiten, het brandende huis uit. Natuurlijk was de vreugde van de edelman onbeschrijfelijk. Maar de kinderen begonnen nu te vragen waar al die beloofde spullen dan wel waren. Hij had het ze toch beloofd. Nou dan. De edelman was evenwel zo blij dat zijn kinderen veilig waren, dat hij ze elk het mooiste cadeau gaf dat er was. Veel mooier dan al hetgeen waarmee hij ze naar buiten had gelokt.”
Wat valt er aan deze parabel uit te leggen? De edelman is Boeddha. Het huis is het menselijk lichaam waarin de geest zijn spelletjes speelt. Wanneer het huis in verval raakt, en in brand vliegt (oud en ziek wordt, en dreigt in te storten (sterven) in dit tranendal (deze wereld), hebben de meeste mensen niet eens in de gaten welk onheil hen bedreigt. Ze gaan helemaal op in hun materialistische, ideologische en andere spelletjes. Daarom belooft de Boeddha hen speeltjes waar ze hun hele leven al naar verlangen. Daar komen ze op af, ‘als vliegen op de stront’. Boeddha geeft hen uiteindelijk echter iets veel beters dan stront, namelijk de volmaakte verlichting van het boeddhaschap zelf.
Boeddha redt zijn kinderen niet door zijn eigen kracht en bovenmenselijke vaardigheden in te zetten. Om allerlei redenen kan dat niet (bijvoorbeeld: de mensen zouden waarschijnlijk niet erg meewerken, eerder boos worden dat hij hen stoort in hun spel). De kinderen moeten zelf naar buiten komen.
Zelf denk ik dat menigeen tegenwoordig – teleurgesteld dat alle leuke speeltjes die zijn voorgehouden er in werkelijkheid niet blijken te zijn – nog liever het brandende huis weer inkruipen dan dat ze wachten tot Boeddha hen echt het ‘nog mooiere’ cadeau geeft. Tenslotte weten ze wat ze hebben, en dat andere moeten ze nog maar afwachten. Misschien hebben we het wel te goed, nu.
(wordt vervolgd)