Ik zeg tegen mijn ‘bajesklantmaatjes’ dat ze zichzelf nooit als criminelen moeten beschouwen, maar als iemand die een criminele daad heeft gepleegd. Want als hen wordt gezegd dat ze criminelen zijn, als ze worden behandeld als criminelen en als ze geloven dat ze criminelen zijn, worden ze criminelen.
Zo werkt het namelijk.
Een kleine jongen liet in de supermarkt bij de kassa een pak melk vallen. Dat barstte open, waardoor er overal melk op de vloer stroomde. ‘Dom kind!’ zei de moeder. In het gangpad ernaast liet een andere jongen een pak honing vallen. Ook dat brak open en er stroomde honing over de vloer. ‘Dat was dom,’ zei zijn moeder.
Het eerste kind is voor de rest van zijn leven als dom geclassificeerd; het andere werd alleen op een fout gewezen. Het eerste kind zal vermoedelijk dom worden; het tweede zal leren op te houden domme dingen te doen.
Ik vraag mijn bajesklantmaatjes wat zij op de dag van hun misdaad nog meer deden. Wat deden ze de andere jaren van hun leven? Dan herhaal ik het verhaal van mijn bakstenen muur. Er zijn andere stenen in de muur die ons leven vertegenwoordigen, los van onze misdaden. In feite zijn er altijd veel meer goede bakstenen dan verkeerde. Ben jij nu een slechte muur die verdient dat hij verwoest wordt? Of ben je een goede muur met een paar verkeerde bakstenen, net als de rest van ons?
Een paar maanden later werd ik abt en stopte ik met het bezoeken van gevangenissen. Ik kreeg een persoonlijk telefoontje van een van de gevangenisfunctionarissen. Hij vroeg me of ik terug wilde komen. Hij gaf me een compliment dat ik altijd zal koesteren. Hij zei dat mijn bajesklantmaatjes, mijn leerlingen, als ze eenmaal hun straf hadden uitgezeten nooit meer de gevangenis in hoefden.
Uit het boek Wie heeft die strontkar besteld?
- Geluk
- De oorzaak van geluk
- De afwezigheid van geluk
- De oorzaak van die afwezigheid