Hoe enorm mijn fantasie daar over ook is, ik beloof te leren de werkelijkheid onder ogen te zien.
Hoe lang ik daar ook voor zal moet leren, ik beloof het onder de knie te krijgen.
Hoe lang ik ook met dit alles bezig zal zijn, ik beloof het helemaal af te maken.
Bodai loopt met Ananda naar een houten gebouw, als ze binnen zijn ziet hij vanuit de hal een lange gang met links en rechts kamers. In de hal is een trap en als ze samen de trap opgaan is er weer een gang, nu met links en rechts brede banken tegen de muur- met zwarte ronde kussentjes. Als ze naar het einde van de gang lopen ziet Bodai een poort met daarachter de meditatiehal van de tempel. Als ze aan het eind van de gang zijn wijst Ananda op een kussentje en zegt: ‘Mooi ,ga hier maar zitten, met je gezicht naar de muur gekeerd. Concentreer je op je buik en tel je ademhaling van een tot tien en blijf dat herhalen. Houd je ogen open, zit recht op en niet wiebelen.’
Ananda loopt de meditatiehal uit en laat Bodai achter. Die concentreert zich op zijn buik en telt zijn ademhaling. De geluiden van buiten dwarrelen door zijn hoofd, gelijkmatig gaat zijn buik op en neer. Hij zit onwrikbaar als een rots, omhuld door een warme weldadigheid. Vanuit de tempel klinken gongslagen en gezang. Etensgeuren drijven de meditatiehal binnen en even later klinken er weer gongslagen. Gerammel van potten en pannen brengen hem terug waar hij is- in de lange gang. Zijn benen beginnen te tintelen, Bodai staat op om ze even te strekken. Na vijf keer de gang op en neer gelopen te hebben gaat hij weer zitten. Na drie keer diep geademd te hebben zit hij weer als een rots.
Plotseling hoort hij slepende voetstappen. Een oud vrouwtje knikt hem vriendelijk toe en gaat naast hem op de bank zitten. Even later voegen zich een meisje en een man bij hem. Nog even later komen alle monniken binnen en gaan in de meditatiehal zitten. Iemand slaat op een bel en dan is het doodstil. Na ongeveer drie kwartier wordt er weer op de bel geslagen en iedereen staat op en begint langzaam te wandelen. Vervolgen weer meditatie. Het is inmiddels donker geworden- in de verte blaft een hond. Onverwacht beginnen de monniken te zingen, tegelijkertijd wordt buiten de grote bel geluid. Dan loopt met veel gestommel de meditatiehal leeg en blijft Bodai vertwijfeld achter.
Hijgend komt Ananda aangelopen en zegt: ‘Sorry, sorry, sorry, ik was je helemaal vergeten. Kom maar gauw mee dan zal ik je slaapplaats aanwijzen’. Bodai wordt meegenomen naar de achterkant van de tempel waar hij naar een prachtige kamer word gebracht. Er ligt een dikke matras op de strooien matten. ‘Had je nog bagage bij je’, vraagt Ananda. ‘Alleen mijn kommen, deken en toiletgerei’. ‘Haal dat morgen maar op, iedereen ligt al in bed, het toilet is hier om de hoek, welterusten.’
Tingelinge tingelinge tingelinge. Bodai doet zijn ogen open- het is aardedonker. Wat is er aan de hand, welke gek loopt er midden in de nacht met een bel rond. De schuifdeur van zijn kamer gaat open en een vreemde monnik zegt: ‘Over tien minuten in de meditatiehal’
Bodai wrijft zijn ogen uit en staat op om zich aan te kleden, tijd om te wassen is er niet. Net op tijd gaat hij op zijn plekje buiten de meditatiehal zitten. Het oude vrouwtje van gisteren is er ook weer. En er zijn nog meer mensen die bij hem in de gang komen zitten. Na veertig minuten loopt iedereen de meditatiehal uit. Buiten voor de poort van het klooster staan allemaal monniken. Bodai gaat er bij staan en vraagt: ‘Wat gaan we doen’. ‘We gaan een rondje hard hollen door het dorp, dan langs de rivier en weer terug’.
En zo gebeurt het. Bodai rent samen met de monniken naar het dorp. ‘Waar kom je vandaan’, vraagt een monnik tijdens het hollen. ‘Ik kom van de Boeddhaland-tempel,’ zegt Bodai. ‘Ah, de tempel van meester Bibashi. Hoe oud is hij eigenlijk?’
Maar dat antwoord moet Bodai de monnik schuldig blijven. De monnik vervolgt: ‘Hij moet minstens honderd zijn. Meester Arala kent hem al zestig jaar en toen was hij al oud.’ ‘Ík heb er nooit op gelet hij was mijn vader.’ Als ze terug zijn staan alle monniken lachend en puffend voor de tempel, een paar monniken doen rek- en strekoefeningen. Als iedereen er is roept een van de monniken ‘taisō’ en alle monniken lopen de tempel binnen en beginnen rek- en strekoefeningen te doen. Dit is nieuw voor Bodai, gymmen in de tempel. Na een half uurtje zijn ze klaar en Ananda vraagt; heb je trek in thee? Zonder een antwoord af te wachten loopt Ananda weg en Bodai sjokt achter hem aan. Onder de trap van de meditatiehal staat een rek vol met theekopjes van de meest uiteenlopende vorm en makelij. Sommige zijn van ijzer, er zijn er bij van bamboe gemaakt en ook aardewerkkommen, het is een bonte verzameling. Bij elke kom in het rek staat een naam. Ananda geeft Bodai een prachtige theekom en zegt: ‘Als je thee gedronken hebt zoek dan maar een leeg plekje in het rek en zet je naam er bij.’