We zijn over de helft van de serie die ik naar aanleiding van een cursus Theologie schrijf. De inhoud van iedere les brengt mij op gedachten die ik wel wil delen. Vandaag:
Fundamentele Theologie
De les naar aanleiding waarvan ik de nu volgende beschouwing schrijf, heeft eigenlijk als titel: “Geloof en wetenschap (fundamentele theologie)”.
Omdat ik in de hele les weinig over wetenschap heb gelezen, houd ik het maar gewoon op “fundamentele theologie”. Daarbij draait het slechts om één ding: verantwoording! Waarom of waartoe gelooft een christen eigenlijk wat ie gelooft?
Die vraag is natuurlijk niet nieuw. De vraag naar het waarom en waartoe iemand gelooft wat ie gelooft, is zo oud als het christendom zelf. De hele fundamentele theologie rust zo’n beetje op de schouders van Paulus, die in een van zijn brieven (1 Pet 3.15) schreef: “Vraagt iemand u waarop de hoop die in u leeft gebaseerd is, wees dan steeds bereid u te verantwoorden.” (of in de oude Statenvertaling: “Maar heiligt God, den Heere, in uw harten; en zijt altijd bereid tot verantwoording aan een iegelijk, die u rekenschap afeischt van de hoop, die in u is, met zachtmoedigheid en vreeze.”).
Goed dan: leg maar uit, of beter nog, verantwoord je maar. Waarop is jouw hoop gebaseerd? Waarom geloof je eigenlijk? Wat heb je er aan? Enzovoorts. Waarom vind je jezelf christen? Die vraag kun je natuurlijk ook aan joden, hindoes, boeddhisten, islamieten, sikhs, en aanhangers van het spaghettimonster vragen. Eigenlijk aan iedereen. Waarom geloof jij wat je gelooft? Wat heb je er aan? Wat doe je ermee? Wat levert het je op? Wat kost het je? Wie, wat, waarom, waartoe, wanneer, welke en hoe?
Fundamentele vragen
Het gaat niet om verdediging van welk geloof ook, maar om verantwoording. Verantwoording afleggen betekent: antwoord geven op uiterst persoonlijk vragen. Verantwoording afleggen gaat altijd over jezelf, nooit over iets waar jij helemaal buiten staat. Fundamentele theologie behoort daarom ook over jezelf te gaan. Het is onmogelijk om op afstandelijke, klinische, onpersoonlijke manier met fundamentele theologie bezig te zijn. Denk ik. Vind ik. Gaat het bij apologeten nog om het verdedigen van het geloof, bij fundamentele theologie gaat het om het hart. Daar kun je met je verstand niet bij! Toch hebben velen precies dat de afgelopen eeuwen geprobeerd: met hun verstand te beredeneren of tenminste uit te leggen waarom zij met heel hun hart, heel hun ziel en heel hun zaligheid geloofden wat zij geloofden. Anselm van Canterbury en Thomas van Aquino kwamen met kosmologische, ontologische en transcendentaal-logische argumenten. Emmanuel Kant kwam nadien nog met morele argumenten.
Hoe ook, als je vraagt naar het wie, wat, waarom, waartoe, wanneer, welke en hoe van persoonlijk christelijk geloof, kom je onherroepelijk ook bij het wie, wat, waarom, waartoe, wanneer, welke en hoe van de kerk. Er bestaat geen oprichtingsoorkonde van de kerk – of zoiets – met daaronder de handtekening van ene Jesjoea ben Jozef! Volgens A. Loisy (1857 – 1940; Franse theoloog, hoogleraar en RK priester) heeft Jezus nooit de intentie gehad om een kerk op te richten en hij heeft zeer zeker geen handvest van kerkelijke wetten nagelaten. Hans Küng (1928 – 2021; Zwitsers theoloog,hoogleraar en RK priester; ) kwam uiteindelijk tot de volgende ontnuchterende conclusie: de kerk is niet door Jezus opgericht, maar is na zijn dood ontstaan (en blijven bestaan) door mensen die een beroep deden (en nog doen) op zijn kruisiging en opstanding als hoop voor alle mensen’.
Dit gezegd hebbende, blijven de meeste fundamentele vragen onbeantwoord. Waarom geloof jij wat je gelooft? Wat heb je er aan? Wat doe je ermee? Wat levert het je op? Wat kost het je? Wie, wat, waarom, waartoe, wanneer, welke en hoe?
Ik vrees dat de meeste mensen op de eerste vraag niet veel verder komen dan: “ik geloof wat ik geloof omdat mijn ouders en hun ouders mij hebben opgevoed in dit geloof … enne … eh …”
De volgende vraag dan: “Wat ik er aan heb? Tja, ik put er soms troost uit en het geeft richting aan mijn leven … enne … eh … “
“Wat ik ermee doe? Ik begrijp je vraag niet goed…”
“Wat het me oplevert? … Eh … “
“Wat het me kost? Ongeveer 10 procent van mijn inkomen … o, dat bedoel je niet… dan eh … “
Enzovoorts.
Er is niks mis met fundamentele vragen. Fundamentele theologie stelt zelfs uiterst nuttige vragen. Ze zijn bovendien simpel over te zetten van een christelijke setting naar een boeddhistische, om maar wat te noemen. Waarom ben je eigenlijk zo gecharmeerd van het boeddhisme? Wat spreekt jou aan in de woorden van de Boeddha – die overigens zijn opgetekend ná zijn dood? Waar hoop jij op als ‘boeddhist’, en als je jezelf geen boeddhist wilt noemen: wat hoop je te bereiken met jouw oefening en praktijk van bijvoorbeeld mediteren en aandachtsvol leven? Vragen genoeg. Zeer fundamenteel.
Fundamentele vragen dwingen je om verder te kijken, dieper te voelen, met meer inzet te zoeken naar antwoorden. Wat je ervoor terugkrijgt zijn dan méér vragen, vrees ik. Nee, dat hoop ik! Antwoorden slaan – denk ik – dood, vragen houden je in leven, wellicht zelfs voorbij het uittreden uit het stoffelijk lichaam. Dat lijkt mij vrij fundamenteel. Blijf vragen… wie, wat, waar, wanneer, waarom, waartoe, … enzovoorts. Je hebt niets aan de antwoorden die anderen hebben gegeven, want al hun antwoorden zeggen niets over jouw wie, wat, waar, wanneer, waarom, waartoe, … enzovoorts.
Toch nog even een woordje over wetenschap. Wetenschap stelt ook vragen. En voor elk antwoord komen er twee of meer vragen terug. Bovendien zijn antwoorden beperkt geldig. Bijvoorbeeld: het antwoord dat alle zwanen wit zijn, wordt onmiddellijk ongeldig wanneer er één zwarte of anders gekleurde zwaan wordt ontdekt. Anders gezegd: alles wat de wetenschap vandaag de dag als antwoorden op wetenschappelijke vragen heeft gevonden en hanteert, blijft geldig tot het moment dat er één uitzondering blijkt te bestaan. Ja, water stroomt altijd van hoog naar laag… tot ergens in het universum blijkt dat het ook ‘die ene keer’ omhoog stroomt. Dan zijn er vanaf die ontdekking weer allerlei vragen: waar, wanneer, onder welke omstandigheden en ga zo maar door. Het woordje ‘altijd’ is beperkt houdbaar! Zeker in de wetenschap, en evenzo in fundamentele theologie.