De titel van dit boek herinnert aan de woorden van commandant Jan van Speijk: ‘Dan liever de lucht in!’. Dit zou hij hebben gezegd toen zijn schip in 1831 in Antwerpen door woedende Belgen werd bestormd en hij zichzelf met zijn schip en een deel van zijn bemanning opblies. De heldhaftigheid van deze daad is omstreden, maar een feit is dat Van Speijk zijn leven opofferde voor het staatsbelang. Was hij een martelaar?
Wat is eigenlijk een martelaar? In essentie is dat iemand die zijn leven heeft gegeven voor een ideaal, of om iets te beschermen dat door de groep waartoe hij behoort als waardevol wordt ervaren. Omdat verschillende groepen mensen nu eenmaal verschillende dingen waardevol vinden, wordt het begrip martelaar op nogal uiteenlopende wijze gebruikt. Soms hebben martelaren ook geen keus en zijn het domweg slachtoffers van de agressie van de tegenpartij. Een aantal professoren van de Vrije Universiteit hebben er in een stevig boek hun licht over laten schijnen. Dit boek, dat onder redactie staat van Henk Bakker en Bert Jan Lietaert Peerbolte, probeert het begrip martelaarschap vanuit de verschillende religies te duiden.
Christendom
Het begrip ‘martelaar’ is volgens Jan Willem van Henten in het vroege christendom ontstaan, het woord is afgeleid van het Griekse marturomai, hetgeen zoveel betekende als getuigen van het geloof. In die zin was Jezus de eerste martelaar. Volgens de auteur is de dood van Socrates, zoals die in de verhalen van Plato wordt voorgesteld, een voorbeeld voor de eerste christenen (bladzijde 26). Hierbij wordt verondersteld dat je de dood kiest vanwege je eigen principes of overtuiging. Het is daarbij volgens Van Henten een punt van discussie of het christelijke martelaarschap is voortgekomen uit het joodse, ze elkaar hebben beïnvloed, dan wel dat ze los van elkaar zijn ontstaan. Duidelijk is wel dat martelaren een soort voorbeeldfunctie hebben en daardoor de eenheid van de groep versterken. Het martelaarschap was dan ook voor christenen de snelste weg naar de hemel. In de 17e eeuw werden er boeken gepubliceerd met opsommingen van de gereformeerde en doopsgezinde martelaars. In de katholieke kerk worden martelaren meestal heilig verklaard.
Jodendom
In de Joodse traditie is volgens Michael Bloemendaal essentieel dat de martelaar een eigen keus heeft en zich verzet tegen onderdrukking. De joden die in de holocaust zijn omgekomen zijn dus geen martelaren, want ze hadden geen keus. Er wordt in het jodendom niet gespeculeerd over het leven na de dood, want het actuele leven is heilig. De dood zoeken uit verzet wordt volgens Bloemendaal zelfs verboden. Als het verzet echter principieel wordt, is het goed om de dood te verkiezen boven de onderdrukking. De Joodse traditie is volgens Bloemendaal echter in het algemeen niet blij met martelaren. Er wordt soms gesuggereerd dat de martelaar zijn dood heeft verdiend, omdat God voor vrome mensen de lat wat hoger legt. Het is echter volgens Bloemendaal altijd beter de dans te ontspringen. Vaak wordt ook gesuggereerd dat God de beulen van de martelaar zal straffen. Latere geslachten zullen de vruchten van het martelaarschap plukken. Belangrijk daarbij is wel dat de martelaar onrechtmatig wordt gedood.
Islam
Er is volgens Pieter Coppens in de islam een traditie van martelaarschap in de vorm van geweldloos verzet (zie bladzijde 86). De geschiedenis van de islam is echter verbonden met strijd en daardoor zijn er ook veel martelaars op het slagveld gestorven. Als voorbeeld van de geweldloze martelaar dient het verhaal dat de geweldloze Abel door Kaïn werd gedood. Een ander voorbeeld is dat van de gelovigen die door een wrede koning in een brandende kuil werden gegooid. Deze verhalen speelden volgens Coppens een grote rol tijdens de Arabische Lente en tijdens het geweldloze verzet tegen de dictatuur van Assad. Vaak is het doel de vestiging van een betere sociale orde. De martelaar geeft zijn leven voor het welzijn van de gemeenschap. Vaak is het ook een protest tegen het staatshoofd dat zichzelf boven de wet waant.
Boeddhisme
Henk Blezer behandelt het martelaarschap vanuit boeddhistisch perspectief. De zorg voor de toekomst van de gemeenschap was volgens het hem tot voor kort in het martelaarschap van het boeddhisme afwezig. Sinds 27 februari 2009 hebben daarentegen meer dan 150 Tibetanen zichzelf in brand gestoken als protest tegen de vernietiging van het Tibetaanse cultuur en het Tibetaanse boeddhisme door de Chinese bezetter. Blezer draagt zijn artikel aan hen op.
In de oudere boeddhistische teksten is er een vorm van martelaarschap als daad van mededogen. In een Jataka-verhaal wordt verteld hoe de aanstaande Boeddha in een opwelling van mededogen zijn lichaam aanbood aan een uitgehongerde tijgerin die haar welpjes niet kon voeden. In India vond dit geen navolging, omdat men dit herkende als een literaire overdrijving, maar toen dit verhaal in de vijfde eeuw in China bekend raakte, ging men daar soms op zoek naar uitgehongerde tijgermoeders. Hierbij werd men nog aangemoedigd door de in China populair geworden Lotus Soetra, waarin wordt aanbevolen om lichaamsdelen of het gehele lichaam op te branden als een wierookstokje ter ere van de Boeddha. De beide in China geschreven Brahmajālasūtra (4e eeuw) en Śūramgamasūtra (7e eeuw) bevestigen dit nog eens. Volgens de eerste tekst hoort het gewoon bij het takenpakket van de bodhisattva en volgens de tweede is het een manier om van al je slechte karma af te komen en niet meer te worden wedergeboren. Zelfverbranding wordt ook genoemd in hoofdstuk 33 van de Samādhirājasūtra. De confucianistische regeringen van China hadden hier echter geen begrip voor.
In het boek wordt in verband met het boeddhisme eigenlijk niet zozeer over het martelaarschap gesproken, als wel over zelfdoding. In het algemeen wordt in het boeddhisme het doden van jezelf of van een ander afgekeurd. Het doel in het boeddhisme is verlossing en belangrijke obstakels daartoe zijn zowel het hechten aan het leven, als het hechten aan het niet meer willen leven. Niettemin is euthanasie geen probleem, zoals bijvoorbeeld blijkt bij de zelfdoding van de monnik Channa (Samyutta Nikāya 35.87). Deze is ziek, lijdt veel pijn en wil een einde maken aan zijn leven. De Boeddha keurt dit niet af, waar het om gaat is dat Channa de zelfloosheid van de skanda’s heeft begrepen. Andere voorbeelden zijn de zelfdodingen van Vakkali (Samyutta Nikāya 22.87) en Godhika (Samyutta Nikāya 4.23).
Het is jammer dat Blezer over het hoofd ziet dat de bodhisattva eigenlijk ook een soort martelaar is, hij offert alleen niet zijn leven, maar zijn dood. Hij of zij belooft namelijk zijn of haar definitieve nirvāṇa uit stellen om zich in te zetten voor de verlossing van alle anderen en de verbreiding van de boeddhistische leer. Daar staat natuurlijk wel tegenover dat de bodhisattva dankzij de prajñāpāramitā weet dat er niemand is die verlossen kan of verlost moet worden, dus dat de bodhisattva-gelofte alleen maar voor de bühne is.
Een pijnlijk misverstand is bovendien dat Blezer niets van het nirvāṇa begrijpt. Hij denkt dat dit hetzelfde is als nirodha. Dit woord betekent echter gewoon ‘ophouden’. Het komt bijvoorbeeld ook voor in de tweede regel van het eerste hoofdstuk van de Yogasūtra’s van Patañjali: Yogaścittavṛttinirodhaḥ, yoga is het ophouden van bewustzijnsactiviteit. Blezer citeert een passage uit de Majjhima Nikāya (296.25) waarin wordt gesproken over het ‘ophouden van voorstellingen en gevoelens’ en denkt dat dit een beschrijving is van het nirvāṇa. In feite is dit echter een soort meditatieve verzonkenheid, een samādhi of een samāpatti. Het nirvāṇa is een blijvende toestand, die ontstaat bij iemand die arhat is geworden, die dus de Vier Edele Waarheden existentieel begrijpt en voor zich ziet ‘als de palm van zijn hand’. Daardoor is bij zo iemand de tanha, het grijpen naar bestaan verdwenen.
Vedānta
Het martelaarschap, aangeduid met het Arabische woord shaheed, werd in India bekend door de strijd tegen de Britse kolonisatie, die door Victor van Bijlert op een boeiende wijze wordt beschreven. Deze was vanaf het begin, in de tweede helft van de 19e eeuw, al verbonden met een soort gemoderniseerd hindoeïsme, dat voornamelijk gebaseerd was op de Oepanishaden en de Bhagavad Gita. De laatste kan heel gemakkelijk worden geïnterpreteerd als een rechtvaardiging van een strijd die uit altruïstische motieven of uit plicht wordt gevoerd. Dit speelde een belangrijke rol in het groeiende zelfbewustzijn van de jonge Indiërs. Een mislukte aanslag van een van de verzetsgroepen bracht echter het Britse politieapparaat in beweging en de leider werd opgehangen. Deze werd een van de eerste martelaren van de Indiase oorlog tegen het kolonialisme. De leden van de verzetsgroepen legden een gelofte af die sterk doet denken aan de gelofte van een asceet. Iedereen was bovendien verplicht om de Bhagavad Gita te lezen. Het is wel opmerkelijk dat een aantal verzetsgroepen in de jaren 30 hun hindoe-nationalisme verruilden voor het marxisme en dat hun idealen voortleven in het Indiase socialisme. Het hindoe-nationalisme heeft echter ook een monster gebaard: de nu machtige RSS, een beweging die streeft naar een hindoe-staat waarin iedere niet-hindoe is uitgebannen en de politiek in handen is van de hogere kasten.
Seculier martelaarschap
Lucien van Liere schrijft op bladzijde 176: ‘Gaandeweg de moderne tijd verandert het gelaat van de martelaar in West-Europa. Martelaarschap combineert dan niet meer alleen een getuigenis over een ware, transcendente wereld en een wrede aardse macht (de Romeinse staat, de Saracenen, de rooms-katholieke kerk of de protestantse rebellie), maar is meer gericht op aardse veranderingen, transformaties en daarmee ook op politieke doelen.’ De nieuwe martelaar geeft nu zijn leven voor de republiek, voor de mensheid, of voor publieke waarden zoals vrijheid, gelijkheid en broederschap. Van Liere wil niet zover gaan, maar je zou kunnen zeggen dat de vele demonstraties van nu de kleinburgerlijke transformaties zijn van het aloude theater van de martelaar.
De echte martelaar komt echter volgens Van Liere soms toch weer terug. Pim Fortuyn werd immers tijdens zijn leven door zichzelf en anderen als een soort Jezus in burger beschouwd en na zijn dood als een martelaar. Als dat zo is, dan zou je Martin Luther King, Gandhi en Che Guevara ook als martelaren van de moderne santenkraam kunnen beschouwen.
Conclusie
Al met al is dit een buitengewoon interessant boek geworden, dat recht doet aan alle brede en smalle opvattingen die er over het martelaarschap bestaan. Als begrip is het ongetwijfeld van christelijke herkomst en is het door de islam gretig overgenomen. Anderzijds heeft het een soort algemeen menselijk aspect. In vele situaties is het voorgekomen dat iemand ‘het niet meer pikt’ en dat dit gevoel zo sterk is, dat zo iemand er pal voor gaat staan. Zo iemand kan niet leven met de bestaande stand van zaken, denk maar aan de woedende man die zich voor de tank opstelde na de slachtpartij op het Tiān’ānmén Plein in Beijing. Als de tank had geschoten of over hem heen was gereden, was deze man een martelaar geworden, een symbool van hoop en verzet.
Bovenstaande beschrijving is echter meer fenomenologisch en ‘van binnenuit’, deze komt in het boek niet aan de orde. Daar gaat het meer om de tekstuele neerslag van het martelaarschap ‘ van buitenaf’. Je kunt van theologen eigenlijk weinig anders verwachten. Deze tekstuele neerslag is echter zeker ook interessant en ze wordt uitgebreid in al zijn facetten behandeld. Er staat veel meer in het boek dan ik hier in het kort heb kunnen weergeven.
Het boek is op een paar uitzonderingen na zeker niet vlot geschreven, maar het bevat veel informatie. Een nadeel vind ik wel dat de lezer door de onnodig vele eindnoten onnodig veel moet bladeren en dat bovendien elk hoofdstuk zijn eigen boekenlijst heeft gekregen; het register overigens weer niet. Het boek levert echter een waardevolle bijdrage aan een nog steeds zeer actueel vraagstuk.