Als zelfbenoemd boeddhist was er altijd drukte: in mijn hoofd, reizen naar congressen en meetings, meditatiebijeenkomsten, lezingen, noem maar op. Eigenlijk ben ik geen boeddhist omdat ik een hekel heb aan labels plakken of tot een groep te behoren.
Ik heb ook nog nooit een groepsvakantie geboekt omdat ik niet met anderen in vieze bussen wil praten als ik er geen zin in heb- dat heb ik nooit, en je dan als vreemd en a-sociaal wordt betiteld. Zelfs in verre buitenlanden zat ik alleen, of met een partner, in een auto en kon als schuwe man doen en laten wat ik wilde. Bijvoorbeeld een liedje van Corrie Konings zingen: Mooi was die tijd…
Omdat ik me een paar decennia terug toch aangetrokken voelde tot het boeddhisme maar geen boeddhist wilde heten noem ik me tot op de dag van vandaag een volger van de dhamma, juist, zonder R, de theravadarichting. De leer van de oudsten. Maar ik voel me ook geen volgeling- net zomin ik een volgeling ben van Albert Heijn of de Aldi omdat ik daar mijn boodschappen doe. Ik ben een voorbijganger.
Van nature ben ik als persoon en journalist een observeerder. Maar ik moet bekennen dat ik na een ontmoeting met een beginnende boeddhistische monnik in een spirituele winkel en een eerste bezoek aan een sangha- gelukkig een kleine, wel van leer trok. Allemachtig.
Ik mediteerde tot ik bijna krankzinnig en eenzaam werd, nam toevlucht, zong mantra’s, beoefende tongleng, leerde metta beoefenen, deed puja’s, nam kennis van vergankelijkheid als de sangha een mensenlichaam ontleedde, niet echt overigens, maar als oefening. Hoofd, romp, benen, handen en voeten, alle leidingen die een mens in zich heeft, vitale lichaamsdelen, poep en pies, ze kregen in figuurlijke zin een plekje naast me. Ik reisde naar bijeenkomsten in binnen-en buitenland, maakte er kennis met mensen in vreemde ego bevorderende kledij- wij en zij, en leken die om niet zozeer op te vallen oranje, gele of zwarte kleding droegen om er ook bij te horen.
Ik stookte vele kilo’s wierook hetgeen niet bevorderlijk was voor mijn gezondheid en mijn huiskonijn Abel. En was ook een soort Bonifatius die met iedereen die het absoluut niet wilde horen de eigenschappen van het boeddhisme predikte. Neem je dit jaar nog een kerstboom, vroegen de mensen die niet wilden luisteren dan aan mij om het gesprek een andere wending te geven. Of ze lieten me gewoon staan. Zelfs op de redactie van het dagblad waar ik toen werkte zong ik mantra’s en stookte ik wierook. Tot op een dag het brandalarm afging en iedereen het pand moest verlaten.
Op en dag werd ik weer normaal. Ik mediteerde omdat dat rust en helderheid geeft, bromde nog wel eens een mantra, maar zing ook De Heer is mijn herder, noemde nooit iemand meer heilig omdat elke koe wel een bont vlekje heeft, en de kerstbomen bleven op stal staan. Veel boeddhabeelden gingen naar vrienden en anderen, ik heb er nog drie vanwege de mooiheid van het beeld, de mala ligt in een doosje ik weet niet waar en de gebedsmolen en de schelp om de sangha bijeen te roepen liggen op een tafeltje met curiositeiten en de sigarenbeker van mijn opa.
Alles is vergankelijk, ook mijn drang om beter te zijn, al noemde mijn boeddhistische leraar mij ooit wel haar beste student.
Moedig voorwaarts!
Suzanne Reijans zegt
Beste Joop, ik wil alleen maar even zeggen dat ik je stuk met veel plezier gelezen heb.
Bert Dorrestijn zegt
Wat een geweldig leuk geschreven stukje, en grotendeels ook een feest der herkenning…….Hoewel ik nooit tot een sangha toevlucht zocht heb ik bijna een hele bibliotheek aan boeddhistische kennis gelezen mét bijbehorende meditaties, recitaties etc……..totdat ik tot de conclusie kwam dat leven en ervaren met de bijbehorende blunders, missers, humor eigenlijk veel leerzamer en leuker was……ja Joop, voorbijgangers zijn wij allemaal. Óók de volgers als je het heel letterlijk neemt…….alles is vergankelijk en niets is wat het lijkt…….gebaande wegen of niet……de weg is het doel…..totdat het doek voor mij valt en de generaties na mij voortgaan