In wezen is ons jagen op bezit en kennis, ook op zelfkennis, vooral een verzet tegen onze vergankelijkheid. Daarover zei Boeddha: ‘Een man die vredig is, die al zijn begeerte heeft uitgeroeid voor hij sterft, stelt zich niet afhankelijk op van het verleden noch van de toekomst; en hij klampt zich ook niet vast aan het heden. Zulk een man heeft geen voorkeuren.’ [1]
Mij valt op dat Boeddha van ‘leven in het hier en nu’ geen cultus maakte. In onze individualistische samenleving doen we dat wel. Boeddhisme dat we herleiden tot de slogan van ‘leven in het hier en nu’ wordt gewoon een comfortabele manier om niet te hoeven onderzoeken hoe we iets kunnen doen aan het lijden van onszelf en van anderen. Boeddhisme is een revolutionaire praktijk. Een echte revolutie kost tijd. Eerst tijd investeren in het voorbereiden van een innerlijke revolutie, dan uitwieden wat essentieel is en wat niet, om uiteindelijk misschien de vruchten van onze arbeid te plukken. Meestal in een flits, zonder tijd, voorbij het ‘hier en nu.’
Boeddhisme wordt in het Westen vaak vernauwd tot mediteren, mediteren wordt vaak vernauwd tot stress en angst verminderen, en dit alles wordt dan nog eens vernauwd tot modieuze kreten als ‘wees zen’ of ‘leef in het hier en nu.’
Boeddhisme is op zijn minst een levenshouding die ook een moreel aspect heeft. Wat heeft het voor zin om vlijtig te mediteren als we daarna weer rond rennen? Of als we streven naar een zorgeloos bestaan. Een zorgeloos bestaan is een bewusteloos bestaan. Als we negeren dat miljoenen mensen lijden onder ziekte, oorlog en onrecht, leven we in een ‘eigen hier en nu’, in ordinair egocentrisme.
Ons westers maatschappelijk model produceert voortdurend veel, snelle en kortdurende prikkels. We hebben zelden tijd om echt diep na te denken. We weten veel maar onze inzichten blijven hangen aan de oppervlakte. Een breder perspectief zien en op langere termijn denken, vraagt rust, vertragen en versoberen. Zeker op maatschappelijk en politiek vlak is een breder perspectief dringend nodig. In bijna alles wat we doen met onze economie en onze planeet, missen we zowel een bredere context als een historisch besef.
Ook als we onszelf als vooruitstrevend en open van geest beschouwen, kunnen we lijden onder het gebrek aan perspectief. Dit is een donker tijdperk, overal wint populisme, rechts en zelfs extreemrechts. Uiteraard heeft dat te maken met het egocentrisme van speculanten en rechtse politici die teren op het ongenoegen van de gefrustreerde burger. Maar het allermoeilijkste om onder ogen te zien, is dat egoïsme ingebakken zit in de menselijke natuur. Het is toch opvallend dat ook linkse regimes decadent worden en onderdanen onderdrukken volgens de aloude wetmatigheid dat macht corrumpeert? Egocentrisme overwinnen vraagt veel tijd, boeddhisme is daar al vijfentwintig eeuwen mee bezig. Dit besef verruimt mijn ‘hier en nu.’
Boeddhisme, en spiritualiteit in het algemeen, is een zo groot mogelijk perspectief aannemen
Naast mediteren, praktiseren boeddhisten vooral andere vaardigheden. Als boeddhist zoeken we niet op ons eentje naar innerlijke rust en zeker niet naar verlichting. We hangen af van deze aarde en van andere mensen. Dat concretiseert zich in de boeddhistische praktijk als de ‘Drie juwelen’; in de Boeddha als leraar, de dharma als zijn leer en de Sangha als de gemeenschap van boeddhisten. Als individueel lid van de boeddhistische gemeenschap concretiseer je dit via het ceremoniële ’toevlucht zoeken.’ Je zoekt steun bij én je wijdt je inspanningen aan de ‘Drie juwelen.’
Allereerst heb je vertrouwen in het voorbeeld van Boeddha als verlichte mens. Dat is niet evident als nuchtere westerling die elk geloof afzweert. Je bestudeert de dharma, de boeddhistische teksten, om behalve individueel ook samen tot inzicht te komen. Wat niet evident is als je amper nog een boek leest. En je wordt lid van een sangha, een boeddhistische gemeenschap, wat niet evident is voor ons individualisme en onze gemakzucht. Boeddhisme is ook offers brengen, als oefening in nederigheid. Het is chanten als oefening in het gezamenlijk ‘zen worden.’ Het is ritueel een kaars aansteken, thee zetten of een altaar groeten als oefening in aandachtig, ‘mindful’ zijn.
En nu praktisch, al leidt dat tot eerder transcendente toestanden
Het helpt mij om te ontsnappen aan de de waan van de dag door oude krantenbijlagen of tijdschriften te lezen en in de tuin te werken. In oud nieuws zie ik dat wat een tijdje geleden zo belangrijk leek zelden zijn nieuwswaarde heeft behouden. Ik zie sneller de grote lijnen, ik merk dat in een diepgravend artikel een originele visie wordt ontwikkeld, of dat enkel losse, gekende feiten worden herhaald. In de tuin zie ik dat tijd niet bestaat, tenzij als een samenspel van parallelle tijden waarin overal iets groeit, sterft en herboren wordt.
Misschien toont mijn tuin het grootst mogelijk perspectief, de open, stralende tijdloze realiteit die alles omvat. Ons geluk én lijden, het geluk én lijden van al wat leeft. Onze geest is in staat om dat allemaal vanaf een sympathiserend afstandje te beschouwen. En ook om te zien wat er op de lange termijn aan de hand is. Dat is de essentie van mediteren, tenminste als we inzien dat mediteren meer is dan stilzitten, dat mindfulness meer is dan stress verminderen. De essentie is een open geest ontwikkelen. Voor ons als westerling is het een paradox dat een open geest zich niet beperkt tot een modieus en pragmatisch ‘hier en nu’, maar dat er ook een ‘verder’ is, een ‘voorbij’ wat ik nu als beperkte geest kan ervaren. ‘Verder’ in de betekenis van buiten ons ‘hier. ‘Voorbij’ als een realiteit die omvat én bepaalt, die ons ‘nu’ plaatst in een dimensie van eeuwigheid. Dit respect voor wat ons overstijgt en ons besef te boven gaat, is de oorspronkelijke betekenis van mindfulness: onszelf eraan herinneren dat we onze wortels hebben in een heilige, transcendente realiteit. [2]
De grootste paradox is dat we om ‘in het hier en nu’ te leven zéér eenvoudig van geest moeten zijn. Wat verder ligt, moeten we niet al te opzettelijk zoeken. Wat voorbij ons besef gaat, zit al te wachten in ons. Eenvoudig van geest zijn, is niets willen, niets verwachten. Daar is iets meer voor nodig dan ‘cool’ en ‘zen zijn.’ De ultieme paradox is dat eenvoudig van geest zijn eerst om dagelijks trainen vraagt. Het is topsport. Een topsporter heeft zoveel getraind dat hij niet meer moet nadenken over zijn bewegingen. Hij valt ermee samen. Boeddha gaf als trainingsadvies voor de innerlijke topsporter: ‘De bodhisattva maakt zich geen enkele voorstelling van “iets ontstijgen” of “iets niet ontstegen zijn”, van geven of nemen, van goed of kwaad, geduld of wrevel, luiheid of vastberadenheid. Hij koestert ook geen gedachten als “ze beledigen mij”, “ze prijzen mij”, “ze vereren mij” of “ze verachten mij”. Dit komt doordat het volmaakte inzicht alle meningen uitsluit.’ [3]
DHARMAPELGRIM zegt
Hier is waar je bent. Het betekent niet dat je nergens heen kunt gaan en ook niet dat je altijd op dezelde plek moet blijven. Maar waar je ook vandaan komt (onthoud dat maar) of waar je ook heen gaat … ”hier’ gaat met mee. Dáár en nergens anders begint en eindigt je reis.
Nu is wanneer je bent. Het betekent niet dat er geen verleden of toekomst is, maar hoe je het ook went of keert: je leeft nu, gisteren is voor altijd voorbij en morgen blikft je voor altijd een dag voor. Wil je de wereld veranderen? Dat begint en eindigt nu. Nu is het moment (geweest) waarop je bent geboren en (zal zijn) het moment waarop je je laatste adem uitblaast. Ook ‘nu’ reist met je mee.