In West-Vlaanderen barstte in 1566 de Beeldenstorm uit en verbreidde zich over de Nederlanden, gevolgd door de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Het Aziatische Japan maakte van 1550 tot 1650 tijdens de Christelijke Eeuw kennis met het christendom. Om precies te zijn contrareformatorische rooms-katholicisme, waarvan de Jezuïeten-missionarissen een exponent waren. Het eerste deel van dit artikel schetst een beeld van deze noodlottige kennismaking. In contrast daarmee het tweede deel, een kennismaking met Robert Kennedy SJ, Roshi (1933), die als Jezuïet en priester verdieping van zijn geloof in zen vond en zenleraar werd.
Met een groep Jezuïeten-missionarissen kwam in 1549 Franciscus Xaverius, in sommige katholieke kringen bekend als de ‘Apostel van Japan en India’, aan in Japan, op het eiland Kyushu. Het waren de eerste Europese schepen die het land aandeden. Japan verkeerde in de overgang van de Japanse Middeleeuwen naar de Japanse Vroegmoderne Tijd. Het was een tijd van maatschappelijke onrust, politieke intriges en bijna permanente burgeroorlog, de Sengoku periode (‘Age of the warring states’ 1467-1615). De drie krijgsheren Oda Nobunaga, Toyotomi Hideyoshi en Tokugawa Jesayu slaagden er uiteindelijk in het verdeelde middeleeuwse Japan van de krijgsheren te verenigen en te moderniseren door onder andere het centraliseren van de staatsmacht. Het Tokugawa shogunaat (1600-1886), genoemd naar Tokugawa Jesayu, luidde een bloeiperiode in van twee eeuwen.
Missie in Japan
In de beginjaren van de rooms-katholieke missie groeide het aantal Japanse bekeerlingen snel en eind 16de eeuw waren er misschien wel 300.000, waaronder een aantal daimyō’s, lokale Japanse feodale krijgsheren. Bekende bekeerde daimyo’s waren onder andere Ōmura Sumitada (‘Dom Bartolomeu’), Ōtomo Sōrin (‘Dom Francisco’, de ‘koning van Bungo’) en Kuroda Yoshitaka (‘Dom Simeao’). De bekering vond top-down plaats, dit wil zeggen van de lokale feodale heer, de daimyō, naar de gewone man of vrouw.
Het christendom en de missionarissen werden aanvankelijk door de shogun gesteund (letterlijk: ‘legerleider die de barbaren verslaat’) de feitelijke heerser van het land, en de keizer van Japan. Beiden dachten dat met hun steun, zij de invloed van de boeddhistische monniken konden beteugelen en de handel met Portugal en Spanje konden bevorderen. Niet veel later vreesden de shogun en de keizer kolonisatie. Spanje had immers, nadat de bevolking was bekeerd in 1571, de macht overgenomen in de Filippijnen.
In 1587 verbood de keizerlijke regent Toyotomi Hideyoshi per decreet de Jezuïeten, omdat ze een bedreiging vormden voor Japan. Ze zagen uiteindelijk in dat een gewapende opstand zou leiden tot de totale vernietiging van het christendom. Ze besloten zich te ontwapenen en zich niet meer te mengen in de onderlinge machtsstrijd van de daimyō’s. De Japanse overheid zag niet toe op de naleving van het decreet en in tegenstelling tot de Jezuïeten predikten de Augustijnen, Dominicanen en Franciscanen wel openlijk tot de gewone bevolking. Hideyoshi gaf daarop het bevel om de zogeheten ‘26 Japanse Martelaren’ ter dood te brengen door kruisiging.
Father Paul Miki Marukami OFM, Franciscaan en katholieke priester in Tokio zei in 2008 tegen de BBC: ‘Many people in Japan today find it difficult why the martyrs gave up their lives, but these were in a sense a spiritual elite.’ Hij zei dit in verband met de heilig verklaring van de dood van 188 Japanse katholieke martelaren.
Het Tokugawa shogunaat verbood in 1614 het christendom en de missionarissen werden gedwongen het land te verlaten. Het christendom werd buiten de wet geplaatst en verdween uit het openbare leven. De Japanse katholieken gingen ondergronds en werden de ‘verborgen christenen’ (kakure kirishitan) genoemd. In de periode van de daarop volgende 260 jaar werd het christendom vervolgd. De reden hiervoor was hun loyaliteit aan God en het gebrek daaraan voor hun wereldlijke leider. Martelaren in de ogen van de rooms-katholieke kerk. Elison schrijft over hen in Deus destroyed: ‘De ondraaglijke pijn van de marteling en dood viel niet binnen het bereik van hun eigen beslissing. Hun eigen vrije wil liet slechts de keus tussen martelaarschap en afvalligheid. Dit zijn de werkelijke elementen van deze christelijke tragedie.’
Het afgesloten kunstmatige schiereilandje Deshima in de haven van Nagasaki was van 1641 tot 1859 was een VOC handelspost en het enige contact van het geïsoleerde Japan en de westerse wereld. Met de Meiji-restauratie (1867) keerde het christendom terug in Japan. Enkele jaren ervoor, in 1852-1854 dwong de Amerikaanse Commodore Matthew Perry onder dreiging van het platbombarderen van Edo (Tokio) met zijn vloot kanoneerboten (‘black ships’) Japan tot het beëindigen van het zelfopgelegde isolement.
Politiek
De drijvende kracht achter de missie in het 16de eeuwse Japan waren de Jezuïeten. Om hun activiteiten te kunnen voortzetten en de christelijke gemeenschap uit te breiden waren zij financieel diep betrokken in de ‘Nanban’-handel tussen Japan en Europa. Deze handel bracht enorme winsten op voor sommige daimyō’s, waarvan de missionarissen voor politieke steun afhankelijk waren. Deze handel maakte de missionarissen medeplichtig aan wapenhandel. Bij meer dan enkele missionarissen bestond de behoefte aan militair ingrijpen van Portugal en Spanje om de missie te verdedigen.
Er waren uiteenlopende redenen voor de onderdrukking en de vervolging van de kirishitans. De belangrijkste reden was dat het christendom een buitenlandse, maatschappelijke en economische machtsfactor was, betrokken bij interne politieke intriges tijdens de Japanse burgeroorlog. Elison: ‘De dictaten van de binnenlandse politiek waren de belangrijkste oorzaken van het noodlot van het christendom.’ De missionarissen speelden politiek hoog spel, waarbij hun politieke bescherming afhing van sommige Japanse krijgsheren en van de opbrengsten van de handel met Europa.
Interculturele religieuze conflicten
Tijdens de Contrareformatie (circa 1522-1563) in Europa richtte in 1534 Ignatius van Loyola de ‘Sociëteit van Jezus’ op, de Jezuïetenorde. Hij was de eerste generaal-overste. Paus Paulus II keurde deze orde goed in 1540. In de Contrareformatie profileerde de orde zich als missionarissen en als de felste tegenstanders van de Reformatie. Zoals eerder beschreven in het Boeddhistisch Dagblad waren de Jezuïeten-missionarissen intolerant ten opzichte van onder andere het boeddhisme. Japanse critici van het christendom vonden toentertijd het denkbeeld van een almachtige persoonlijke god echter misleidend en de gevolgen ervan rampzalig. Georg Elison schrijft in zijn boek: ‘De buitenlandse religie kan worden beschuldigd van bovennatuurlijkheid, omdat de christenen de rechtvaardiging van menselijk gedrag in de sociale omgeving verplaatst naar een bovennatuurlijke locatie. Het christelijke dictaat van ‘verheven’ trouw doet de trouw aan een seculiere heerser teniet. Filosofie, ethiek en politiek verwierpen de claim van het bestaan van de Ene God en dat Hij moreel gedrag bepaalt.’
Aanvankelijk was de stichter van de missie Franciscus Xaverius optimistisch en dacht terecht te komen in wat Elison omschrijft als een bekerings-El Dorado. De Japanners waren volgens Xaverius de besten onder de heidenen die hij tot dan toe had leren kennen. Zijn aanvankelijke enthousiasme bekoelde en hij begon af te geven op de Japanners en boeddhisten. Missionarissen hadden grote problemen om zich aan te passen aan een hoog ontwikkelde cultuur die totaal verschilde van wat ze eerder waren tegengekomen.
Dit uitte zich in onder andere pessimisme over het Japanse ‘nationale karakter’. Waren de Japanners in essentie hooghartig, onwaarachtig en daardoor niet te peilen? Een aantal Jezuïeten en beslist niet de minst invloedrijke van de missie waren dit van mening. Daardoor zagen zij hun weinige Japanse broeders als tweederangs Jezuïeten, die geen kans kregen om carrière te maken, geen lessen Latijn of Portugees ontvingen, klein gehouden werden en zelfs onheus werden behandeld. Dit viel niet goed hoger in de hiërarchie van de Jezuïeten, maar had weinig gevolgen.
De Japanse bekeerlingen moesten veranderen en er werd openlijk twijfel uitgesproken over hun betrouwbaarheid. De vraag was ook of Japanners het soort gehoorzaamheid, lees de onderwerping die verlangd werd wel zouden kunnen verdragen, aldus Elison. Het verwijt van arrogantie was overigens wederzijds en bekeerlingen begrepen dat ze werden gewantrouwd. De auteur schrijft dat de herder zijn kudde niet begreep. Om van Japanners goede christenen te maken, moesten zij zich aanpassen, maar de mogelijkheden van scholing ontbraken. Het lot van de missie was immers onlosmakelijk verbonden met het lot van een land in staat van oorlog.
‘De missionarissen van de ‘Christelijke Eeuw’ konden een vrije discussie met heidenen toestaan. Dat was niet hun opdracht. Zij kwamen om Japan te bekeren, niet om het te verlichten,’ volgens de auteur. Hun positie was polemisch en leerstellig, waarbij de ander zijn eigen waarden en mening moest opgeven. Ze hielden zich daarbij strikt aan de officiële kerkleer van de Contrareformatie. Dit was voor hen ook een van de redenen om andere religieuze ordes buiten de deur te houden. De moesten volgens de auteur hun intellectuele zuiverheid opofferen aan hun missie. Elison signaleert: ‘Materials which were not merely objects of sholarly concern but constituted the basic food of cultivation in Europe were by design kept from Japan.’
Soms was het indrukwekkend hoe de Jezuïeten de leerstellingen wisten aan te passen aan de Japanse situatie, aldus de auteur en de onderneming van de missionarissen was zeer zeker heroïsch van omvang. Het volgens de Japanners bovennatuurlijke karakter van het christendom en de harde werkelijkheid van de Japanse politieke situatie bleken fataal. Alles overziend concludeert Elison dat vanuit historisch perspectief de inspanningen van de missionarissen cultureel geen blijvende invloed had, nihil was.
Leerstelligheid passé
De leerstelligheid en het triomfalisme van de rooms-katholieke kerk van toen zijn nu passé, schrijft George Elison in zijn boek Deus destroyed. Niet alleen bestuderen Jezuïeten en andere rooms-katholieke religieuzen de boeddhistische methodes, maar passen deze ook toe. Bekende Jezuïeten zijn onder andere Hugo Enomiya-Lasalle, A.M.A. Samy, Ruben Habito en William Johnston. Robert Kennedy SJ, Roshi is een van hen. Hieronder een kennismaking met hem door middel van interviews.
Het artikel God is in the zendo van Robert Hirschfeld is een profiel van Robert Kennedy SJ, Roshi. Hij is professor in de theologie en psychoanalyticus. Ook is hij is de auteur van Zen Spirit, Christian Spirit en Zen gifts to Christians. In 1933 werd deze Jezuïeten-priester en zenleraar geboren in Brooklyn/New York uit devote katholieke Ierse ouders. Hij trad toe tot de Jezuïetenorde na de middelbare school in 1951. Later solliciteerde naar een missiepost in Japan en werd er in 1965 gewijd als priester. Op zoek naar spirituele vernieuwing, werd hij zenstudent bij Yamada Koun Roshi. Hierna was hij leerling van Maezumi Roshi, de stichter van de White Plum Sangha. Daar ontmoette Bernie Glassman Roshi en onder zijn leiding begon Kennedy met het lesgeven in zen in 1991 en werd in 1997 zenmeester. Hij richtte in 1991 de Morning Star Zendo op.
Hirschfeld vraagt in zijn interview aan Kennedy naar het begin van hoe het allemaal begon. Er bestaan verschillende uitingen van katholicisme, antwoordde Kennedy. Een uiting daarvan die hem het meest aansprak was de apofatische traditie van de Griekse Kerkvaders, uit de 4de, 5de en 6de eeuw. Deze traditie is een onderdeel van de katholieke traditie, maar in de zondagsmis wordt daar weinig over gezegd. Kennedy: ‘De apofatische traditie zegt dat God totaal onnoembaar is, voorbij alle woorden en voorbij alle theologie. De meeste katholieken hebben behoefte aan een devotioneel katholicisme, net als de meeste boeddhisten behoefte hebben aan een devotioneel boeddhisme. Zen is anders. Zen is de apofatische weg.’
Toen hij in Japan aankwam was hij een Jezuïeten-missionaris en had geen belangstelling voor zen. Zen was daar, maar hij was er nog niet klaar voor. Het kroop onder zijn huid en hij begon zich bewust te worden dat er iets ontbrak: ‘A spirit. A depth.’ Na acht jaar Japan begon hij met zitten.
Hij sloot spiritueel vriendschap met father William Johnston, een Ierse Jezuïet-priester en zenbeoefenaar in Japan. Hun ontmoetingen en gesprekken hielpen Kennedy om zijn beginnende belangstelling voor zen te verzoenen met het katholieke geloof. ‘We voelden beiden dat zen in de Kerk hoorde, omdat katholieken er baat bij zouden kunnen hebben. Ook spraken we over leegte (emptiness). Ook over de leegte van onze religieuze constructies en de manier waarop leegte werd omgezet in mentale constructies.’
De auteur citeert de Trappist Thomas Merton die schreef dat zen met het christendom vergelijkbaar is, net als tennis met wiskunde. Het zijn parallelle paden, vindt Kennedy: ‘Zen heeft te doen met onze ervaringen en overstijgt dit niet. Het christendom gaat over de hoop van een leven na de dood, waarover zenboeddhisten zwijgen.’
Ging Kennedy Jezus in een nieuw licht zien? ‘Na zen, zag ik alles in een nieuw licht. Tot dan probeerde ik een relatie op te bouwen met Jezus. Daarna was er een verschuiving van relatie naar identiteit. Ik ben Jezus! In dit moment! Met al mijn beperkingen! Voor mij is het geen kwestie om Christus te kennen, of van Christus te houden als iemand buiten mezelf. ‘Wie is Christus?’ brengt me tot de vraag ‘Wie ben ik?’’
Eén leven
Tracy Cochran interviewde Robert Kennedy SJ, Roshi en stilte is een belangrijk onderwerp daarvan. Kennedy noemt zichzelf behoudend van temperament. Hij werkte in conservatief Japan toen Vaticaan II (1962-1965) de bekende en geliefde katholieke cultuur van zijn jeugd ontmantelde. De schok droeg mede bij aan zijn kennismaking met zen.
Cochran vraagt hem naar zijn momenten dat God leek te zwijgen. Kennedy: ‘In het begin kan geloven gemakkelijk zijn. Sommige dragen hun mooie kinderlijke jeugdgeloof het hele leven mee. Bij sommigen kunnen de religieuze verhalen, de liturgie en de symbolen instorten en dit kan zeer pijnlijk zijn. Er zijn er die dit moeten verdragen waardoor ze echt zichzelf kunnen zijn. God verandert niet, maar de manier waarop we naar hem kijken verandert vaak in de loop van het leven. We projecteren onze hoogste aspiraties op God en natuurlijk is dit God niet. Er komt een tijd dat we op onze eigen benen moeten staan, ons eigen kruis moeten dragen en onze eigen dood sterven. In zen wordt stilte benadrukt, maar het moet productief en vruchtbaar zijn, zelfs als het wordt ervaren als geduldig wachten. Dit betekent niet dat er een gebrek is aan energie of dat er sprake is van een rustige gemoedsgesteldheid.’
De interviewer merkt op: ‘Je lijkt te zeggen dat er woorden zijn, en dat stilte realiteit is.’ De zenleraar antwoordt dat woorden en stilte beide realiteit zijn. ‘Uiteindelijk ontmoeten christenen en boeddhisten elkaar bij de bedelnap. Voor christenen is er een realiteit die ons ontstijgt en wenkt. In zen is er de leegte die ons voorwaarts brengt. Ik herinner me dat Maezumi Roshi zei dat christenen een deugd maken van armoede en boeddhisten deden dit niet. Hij benadrukte vertrouwen en waardering voor onze eigen capaciteiten, in de zin van rijkdom.’
Cochran vraagt hoe hij zichzelf kent, als hij in stilte zit. ‘Ik zit totdat het zelf wegvalt. Als we dit voor het eerst meemaken kan het beangstigend zijn. Het lijkt een heel eenzame plaats, maar het is een tijdelijke fase. Uiteindelijk is niet dat we alles hebben verloren, maar dat we alles hebben gewonnen. Alles wat we zien is ons eigen zelf en er bestaat geen finale stap. Er kan geen finale stap zijn in zen. ‘Zen is leven, en het openbaart zich altijd.’’
‘Zen is er bijzonder goed in om aan te tonen dat er niets is om naar toe gaan en niets om te bereiken,’ aldus de interviewer. Jezuïet en zenleraar Kennedy: ‘Zen neemt het besef van het begrip heiligheid helemaal weg. Een Chinese zenleraar zei me eens: ‘Het is lastig om te gaan met katholieken, omdat ze houden van hun spirituele leven. Zen probeert hen te laten inzien dat er geen “spiritueel leven” bestaat. Er is maar één leven met allerlei facetten. Deze gedachte raakt me nog steeds.’
Ten slotte een lang citaat uit een ander interview met Robert Kennedy SJ, Roshi: ‘Ik heb nooit gevoeld dat ik een boeddhist ben. Ik heb me altijd gevoeld als een katholiek en als een Jezuïet. Ik wenste een dieper geloof, dat geworteld is in mijn ervaring, dat geen theorie is en dat niet weggeblazen kan worden door een cultuurverandering. Christendom is geen triomfantelijke mars naar het Koninkrijk. Deze diepe les van het christelijk leven is nauw verwant aan het boeddhisme. Het boeddhisme probeert ons te ontdoen van een valse identiteit en om ter wereld te komen zo naakt en gekruisigd als Christus was.’
Alphons van Dijk zegt
Hier had ook de roman “Stilte”van de japanse katholieke schrijver Shusako Endo (ned. vert. 1987) mogen worden genoemd. Deze roman sluit goed aan bij de laatste regels van dit artikel over de apofatische traditie in het katholieke christendom, die echter in de vroomheid en de kerkelijke leer weinig aandacht heeft. Sluit aan bij Meister Eckhardt.
Piet Nusteleijn zegt
Wat een boeiend verhaal!
De vraag die rijst: heeft het boeddhisme (net als het christendom, zoals in het artikel weergegeven) ook een valse identiteit?
Moet er (nog) het een en ander worden afgelegd?
Wanneer Kennedy Roshi, in dit artikel, op het laatst weer met begrippen als: ‘de gekruisigde’ en ‘christus’ aan komt zetten, lijkt er geen sprake te zijn van het afleggen van de kledij. Het ziet er niet zo naakt uit.
kees moerbeek zegt
Daar zeg je me wat, Piet.
Ik vrees dat er nogal wat christenen (om een voorbeeld te noemen) zijn, die maar niet willen begrijpen dat er niks heldhaftigs of nobels is aan lijden.
Lijden is, maar het opzoeken, erin zwelgen en op de borst kloppen met: ‘kijk mij eens lijden, ik ben een martelaar’ is ook weer zo wat. Laat staan het te verheerlijken. Niet doen dus.
Jezus leed tegen heug en meug, beklaagde zich over zijn opgedrongen wrede lot en smeekte om hulp, maar het waren barbaarse tijden. Welke vader…
https://mindkorrelatie.nl/onderwerpen/mannenmishandeling