Een jonge moeder contempleert op het leed van de oorlog om haar heen. Wat is het toch met mannen dat ze er aan beginnen, vraagt ze zich af. Citaat:
“De mens, had ze op school geleerd, was sterfelijk als het gras. Maar was dat eigenlijk wel waar? Jaapje was een stuk van haar lichaam, haar vlees en bloed; zij had zich in twee helften gesplitst, net als een amoebe; en nu leefde die andere helft voort en…
Dat was het. Dat was het geheim waarom jongens zo wreed en driftig en wanhopig en boosaardig waren van vertwijfeling: jongens waren sterfelijk. Jongens splitsten zich niet tot twee schakels in de ketting van het eeuwige leven; jongens werden geboren, deden pijn en gingen dood, vloekend, wanhopig. Jongens waren, eigenlijk, de eenzaamste wezens onder de zon: vruchteloos trachtend, in een paar luttele jaren, een soort quasi onsterfelijkheid te ontdekken voor zichzelf. Dat was het: alleen wanneer zij zo oud werden en zo menselijk dat zij ophielden zich in zichzelf en hun doelloosheid te verdiepen […] brachten zij rust en stilte […]. “
Dat is een citaat uit de roman Gods Geuzen van Jan de Hartog uit 1949. De beeldspraak liegt er niet om: vruchteloos trachten om onsterfelijkheid te ontdekken, je in je eigen doelloosheid verdiepen, rust en stilte brengen door er mee op te houden. Het zou in een donderpreek van Linji Lu niet misstaan terwijl Jan de Hartog van Boeddhisme en van Linji Lu toch geen weet had voor zover ik weet. Nu zou je kunnen opwerpen dat Jan de Hartog eigenlijk boeddhist was maar dat is vals spel. Hoezo boeddhist?
Het citaat weeft twee thema’s in elkaar. Het ene is de relatie man / vrouw en het andere is de relatie jongeling / grijsaard. Het beeld dat het weefsel oproept is dat jonge mannen naarstig en pretentieus wroeten naar doel en zin, om als grijsaards het gewroet op te geven. Terwijl vrouwen even naarstig maar zonder pretenties zorgen voor dracht en overdracht – transmissie – van het humane leven. Het is een beeld dat te denken geeft over het mannending dat ’georganiseerde religie’ heet. En over de rol & positie & functie die vrouwen in dat mannending worden toebedeeld. Ook in het boeddhisme.