Heel lang geleden, ik beoefende net het boeddhisme en mediteerde me suf en helder, kwam in een meditatie- ik zat gewoon in mijn woonkamer, het was mooi weer en ik was gelukkig, opeens een beeld van een kerkhof in me op. Een groot kerkhof, met hoge, grijze weggezakte zerken. Onder die zerken lagen mijn fouten, onvolkomenheden en negatieve ervaringen verstopt. Ze kwamen aan de oppervlakte. Rotzooi tot zelfs in de dood, geen degelijk fundament, zelfs niet voor die stenen.
Ik projecteerde dat beeld in mijn hoofd en geest, er was geen ontkomen aan. In die tijd was ik politieverslaggever/onderzoeksjournalist en ging beroepshalve om met zware criminelen. In die wereld is het duizend kilo begeerte dat de klok slaat. Hebben en houwen, steeds meer, steeds machtiger. Tegenstanders werden beroepshalve en met gemak uit de weg geruimd. Aan alle kanten werd er aan me getrokken. Door die criminelen, politie, justitie, inlichtingendiensten. De hellewereld.
Die zerken bracht ik in verband met mijn werk, maar er werden er steeds meer privé zichtbaar. Lullige zaken, alcohol en drugsgebruik, het schofferen van mensen, name it. De regisseur die het kerkhof toonde pakte het groots aan.
Dit is dus mijn leven, realiseerde ik me en ging aan de slag. Niks ‘het is zo het is’, daar ben ik niet van. Ik ben vanuit een diepe overtuiging om goed te doen weken bezig geweest om mensen die ik beledig had, tekort gedaan had, respectloos behandeld had, schade had berokkend, op afstand en in meditatie mijn diepe spijt te betuigen. Steeds weer, steeds weer. Vergeef me. Vergeef me dat ik je pijn heb gedaan, leed heb berokkend. Het spijt me.
Monniken in de sangha waar ik toen lid van was, waarschuwden mij dat ik als jonge boeddhistische terriër van het pad zou geraken, gek kon worden, als ik met die enorme zuiveringsoefening door zou gaan. Ik was te onervaren op het boeddhistische pad. De oefening kon ik ook alleen maar volhouden door mezelf geluk en liefde toe te wensen. Duizend kilo geluk, elke dag weer. Dat was de accu. Op een dag had ik in meditatie alle zerken en de daaraan verbonden gebeurtenissen aangepakt. Maar het kerkhof bleef bestaan, al klaagden de zerken niet meer. Ik had gedaan wat in mijn vermogen lag, meer kan het niet zijn. Dat dat mijn leven is, mijn blauwdruk. Maar eigenlijk was ik teleurgesteld omdat ik die hele zooi niet weg kon mediteren. De brand was geblust maar skelet van het gebouw stond nog overeind.
Jaren later en een beetje wijzer besef ik dat meditatie geen pleister is, geen drukverband, dat als het licht in de projector gedoofd is het beeld niet verdwijnt. Maar diep in mijn geest had ik er toen meer van verwacht. Dat die zerken- zoals in de Efteling, op muziek van Dance Macabre vrolijk op en neer zouden dansen en zouden roepen: Dank je, adieu. Dat meditatie een wonderwasmiddel was, hop, hop, hop, en schoon is de boel.
Boeddhistische beoefening creëert geen dank-je-welletjes, is geen toverlantaarn. Zerken verdwijnen daarmee niet, de beoefening helpt soms de pijn te verzachten, iets draaglijker te maken. In mijn geval hebben al mijn ‘slachtoffers’ waarschijnlijk niets van mijn spijtbetuiging gemerkt. Het effect was alleen voor mezelf.
Wat voor mij de les is van die kerkhof-ervaring is, dat ik zerkjes moet proberen te voorkomen. Dat ik respectvol met mijzelf en anderen om moet gaan. Dat ik iedereen gelukkig wil zien en daarnaar handel. Met zo’n blauwdruk kan ik wel leven.
Moge iedereen een lang, gezond en gelukkig leve hebben, niemand uitgezonderd.
Vrede en alle goeds, zeggen de Franciscanen.
Moedig voorwaarts!

Geef een reactie