In de moderne psychologie en psychiatrie duiken steeds vaker nieuwe begrippen op: traumaverwerking, systeemtherapie, neuroplasticiteit, hechtingsproblematiek, polyvagaaltheorie, lichaamsgerichte therapie, EMDR, mentale veerkracht, compassiegerichte therapie en zelfregulatie. Er lijkt een verschuiving plaats te vinden naar een meer mensgerichte, holistische benadering, waarin het individu serieus genomen wordt binnen zijn context en ervaringen.
Toch blijft een oud fundament vaak ongemerkt overeind: het beeld van de mens als machine. Wellicht een complexe machine — een biocomputer vol emoties, overtuigingen en geloofssystemen — maar nog steeds een systeem dat ‘gerepareerd’ moet worden wanneer het hapert. En natuurlijk is dat soms van groot belang.
Wat echter vaak onuitgesproken blijft, is de fundamentele vraag naar de aard van ons bestaan: zijn wij werkelijk machines die kapot kunnen gaan, of zijn wij iets anders?
Wij kiezen voor een ander uitgangspunt. Wij erkennen bewustzijn als primair — de bron waaruit alles voortkomt: flora, fauna, lichamen, gedachten en gevoelens. Eerst is er bewustzijn, en pas daarna manifesteert zich de werkelijkheid.
Omdat het woord ‘bewustzijn’ vaak geassocieerd wordt met zelfbewustzijn of denken, kiezen wij voor een alternatieve term: wordingsdrang.
Dit begrip drukt de levenskracht uit — het voortdurende streven naar ontwikkeling en groei. Vanuit deze drang ontstaat alles: het verlangen om te leven, te helen, lief te hebben en te scheppen. Wordingsdrang is voor ons dan ook fundamenteel.
Het is deze innerlijke beweging die ons doet zoeken naar herstel, authenticiteit en thuiskomen.
Toch lijken wij mensen daar vaak het meest van afgesneden. Waar andere levende wezens eenvoudigweg in de wereld zijn, beschikt de mens over een uniek vermogen: zelfbewustzijn.
Dat ik-besef is zowel een zegen als een valkuil. Het stelt ons in staat tot zelfreflectie, keuzevrijheid en scheppingskracht, maar het creëert ook een splitsing: ik hier, de wereld daar. Zelfs het gewone zelfbesef (“ik en de wereld”) draagt deze breuk in zich. Daardoor kon bij de mens — meer dan bij enig ander wezen — het gevoel van afgescheidenheid ontstaan.
In die innerlijke splitsing ontstaat ook de interne overlever. Aanvankelijk verschijnt hij als een behulpzame strateeg — een deel dat situaties inschat en gedrag aanpast, zolang er geen sprake is van structureel gevaar. Maar wanneer pijn, trauma of afwijzing zich opstapelen, verandert deze strateeg in een overlever. Hij neemt de regie over en doet er alles aan om ons te beschermen: door zich aan te passen, te vechten, te vluchten of te bevriezen. Zijn focus ligt op veiligheid, controle en het vermijden van risico’s. De overlever vertrouwt zelden anderen, en wantrouwt vaak ook het authentieke kind in onszelf. Hij wil preventief beschermen, in plaats van adequaat reageren in het moment.
Hoewel deze overlever ooit noodzakelijk was om ons te beschermen, kan hij later onze groei en verbinding met anderen belemmeren. Het is het deel dat zich zelfs tegen de wereld kan keren, uit angst niet gedragen te worden. Het deel dat denkt zich te moeten aanpassen om afwijzing door verzorgers te voorkomen.
Hoe ziet het eruit als iemand zich langzaam losmaakt van dat overlevingspatroon en zich opent voor de diepere levenskracht?
Neem Eva, een vrouw van midden vijftig. Jarenlang voelde ze zich onzichtbaar, altijd gericht op de behoeften van anderen. In haar jeugd had ze geleerd dat liefde verdiend moest worden — door flink te zijn, behulpzaam, niet tot last. Ze paste zich voortdurend aan: op haar werk, in haar gezin, zelfs in vriendschappen.
Toen haar lichaam begon te protesteren — slapeloosheid, een opgejaagd gevoel, hartkloppingen — zocht ze hulp. Eerst bij een psycholoog, later bij een lichaamsgerichte therapeut. Daar leerde ze haar lichaam opnieuw voelen: trillen wanneer ze iets spannends uitsprak, warmte wanneer ze zich gezien voelde — maar ook hoe die warmte ongemak kon oproepen en haar confronteerde met het oude gemis aan onvoorwaardelijke liefde. Ze bevroor wanneer oude pijn werd aangeraakt.
Langzaam ontdekte ze dat haar aanpassing een beschermingsmechanisme was geweest. Haar overlever had haar jarenlang geholpen te functioneren, maar hield nu haar levensvreugde tegen. Ze begon te luisteren naar het stille, creatieve deel in haar — haar authentieke zelf. Ze ging schilderen, leerde nee zeggen, en durfde stiltes toe te laten in gesprekken.
Wat haar het meest raakte, was het moment waarop ze besefte: “Ik bén niet kapot. Ik ben onderweg.” Alles wat nodig is om te leven — in plaats van te overleven — is al in ons aanwezig. Maar gehoorzamend aan de overlever raken onze mogelijkheden verstrikt.
Dat was het begin van een nieuwe beweging. Niet meer gedreven door angst, controle of de drang om te pleasen, maar gedragen door innerlijk vertrouwen — door wordingsdrang.
Echte heling begint wanneer we een andere beweging maken:
Van ik-tegen-de-wereld,
via ik-en-de-wereld,
naar in-de-wereld-zijn —
meebewegend met de stroom van wordingsdrang die ons draagt.
Dan ontdekken we dat wij geen defecte machines zijn, maar dansende uitingen van een levend, liefhebbend veld. Trauma wordt dan geen storing, maar een verstoring van de resonantie binnen dat veld.
En heling: niet het herstel van controle, maar het herinneren van verbondenheid.
Dat is de beweging die wij in ons werk zichtbaar willen maken:
Van reparatie naar herinnering en besef,
van strijd naar dans,
van afgescheidenheid naar eenwording met de levenskracht die altijd al in ons werkt.

Luuk Mur ( 1952) is psycholoog en heeft een drietal boeken geschreven over de door hemzelf ontwikkelde hulpverleningsmethode communitysupport. Hij is lid van de Dzogchen Community Nederland. Dzogchen is een vorm van Tibetaans boeddhisme waarbij veel belang wordt gehecht aan de ontwikkeling van individueel bewustzijn. Bij deze traditie streeft men naar non-dualiteit van het bewustzijn. Mensen zijn zich niet alleen bewust ( je weet dat je dit leest), maar je kunt je ook bewust zijn van dit eerste bewustzijn. Dit meta-bewustzijn wordt ‘gewaarzijn’ genoemd.
Geef een reactie