Rotterdam is mijn stad. Toen ik op mijn zeventiende het ouderlijk huis in de Achterhoek verliet, wilde ik ergens landen. Zowel emotioneel als fysiek. Na omzwervingen landde ik in 1969 in Rotterdam. Al snel voelde ik me verwant met de gehavende stad en met de krachtige overlevingscultuur van de Rotterdammers. Ik woon tegenwoordig aan de grens van Rotterdam, maar voel me nog steeds op een bijzondere manier verbonden met deze stad. Ik woonde in diverse wijken, allereerst in Het Oude Westen. Ik heb mee mogen surfen op de golven van maatschappelijke ontwikkelingen. Via de actiegroep Het Oude Westen met bouwen voor de buurt en in 1970 als woordvoerder van het stakingscomité Arbeidersmacht dat opkwam voor een fatsoenlijke beloning voor het zware werk en voor de waardigheid van de fysieke arbeid.
Een ode aan de inefficiëntie? Hoe zo?
Het boek Rotterdam verscheen vrij recent, in 2022. Met een verward gevoel over de subtitel begon ik te lezen. Een ode aan de inefficiëntie, hoe zo? Rotterdam blinkt toch uit in efficiency? Maar Arjen van Veelen beschrijft met pijn – op een heerlijke poëtische wijze – het tempo waarmee de stad en de economie van Rotterdam zich ontwikkelden. Een moorddadig tempo. Zijn verhaal laat zien hoe de moloch van economisch denken en handelen een liefdeloze verachting heeft voor alles wat de menselijke maat behoeft. Hij laat zien dat technologie ons niet een gemakkelijker leven heeft bezorgd, maar ons opjaagt, nerveus maakt en gevoelens van verlorenheid en eenzaamheid brengt. De samenleving atomiseert, het sociale weefsel wordt aangetast in een niets ontziende jacht op productie, snelheid en consumptie. Met de ontwikkeling van het wereldwijde containervervoer werden haven en stad gescheiden. De stad kwam in een proces van meerdere scheidingen. Zoals de scheiding tussen de ‘haves’ en de ‘haves nots’. Hoog betaalde loonslaven werden de doelgroep, voor de laagbetaalde werkende klassen kwamen er steeds minder woningen beschikbaar; betaalbare woningen vielen ten prooi aan de sloopkogel. Een sloopkogel gedreven door winstbejag. Grote bedrijven, veelal internationaal van karakter, zetten de toon in de ontwikkeling van de stad, de haven, het industriegebied en de omgeving. Rotterdam werd een gesegmenteerde stad, aantrekkelijk voor de moderne tweeverdiener, als het kan jong, maar in ieder geval hoog opgeleid. Onder de reclameslogans van het stadsbestuur en project- en bouwondernemingen gaat een nauwelijks verholen minachting schuil voor de uitvallers van het economische systeem, zo laat Arjen van Veelen zien. De zogeheten ‘Rotterdam-wet’ werd gelanceerd met frasen die bij nader inzien niet hol bleken te zijn, maar gevuld bleken met een toxische brij van racistische vooroordelen. Arjen typeert op enig moment Rotterdam als ‘De hoofdstad van het hokjesdenken’.
Een schrijver gedreven door weemoed
Prachtig is de beschrijving van de monstrueuze afvalproductie van het economisch systeem, onder de titel: ‘Het sentiment van de vuilnisemmer’. In dit soort verhalen toont Arjen van Veelen zich niet enkel een gedegen onderzoeksjournalist, maar ook een poëtisch schrijver gedreven door weemoed naar verloren waarden. Waarden van saamhorigheid, de waarde van het kunnen verstillen en het genieten van rust, en de waarde van een onaangetaste natuur.
Er passeren in het boek beschrijvingen van de gevolgen van een maatschappelijke en bestuurlijke cultuur van wantrouwen en vooroordelen. Zoals in het hoofdstuk over Nadia, een slachtoffer van het toeslagenschandaal en zoals in het reportageachtig verhaal over het woonprotest dat met agressief geweld van de kant van de politie wordt gestopt op last van de burgemeester. Onthullend is het hoofdstuk over het hokjesdenken en het racistisch sentiment van de overheid en de rechterlijke macht naar aanleiding van de opstand tegen de avondklok tijdens corona. Van Veelen beschrijft daarin de woede en de wanhoop achter de opstand. Citaat: ‘…vraag je af waar al dat kruit vandaan komt. Want rellen, Martin Luther King zei het al, verschijnen nooit uit het niets’.
Het leven draait niet om het najagen van geluk of geld
Ahmed – postbode, fietser, marathonloper én verbinder – is een vriend van Arjen. Hij ontmoet hem bij de protesten tegen de sloop van de Tweebosbuurt. Ahmed. Als kind kwam hij naar Europa. Zijn geboorteland was Somaliland. Hij leidt Arjen door de wijken, buurten en langs de vele gezichten van Rotterdam. In één van de laatste hoofdstukken is Arjen met zijn zoontjes bij de marathon om Ahmed toe te juichen. Arjen schrijft een korte ode aan deze man: ‘Hij werd gevormd door tegenslagen. Hij wist dat het leven niet draait om het najagen van geluk of geld. En de beste stormvoorbereiding was niet het klaarzetten van een rugzak survivalspullen waarmee je het bos in kon rennen, maar het verzamelen van mensen om je heen. Een weefsel’
Een mens van vlees en bloed
Aan het slot van dit prachtige boek stelt Arjen vast dat ieder mens wel ergens een misfit is, omdat standaardmaten fabeltjes zijn. In de laatste hoofdstukken beschrijft hij het werk dat hij is gaan doen in de haven. Hij gaat omhoog in een kraanbak en zwevend bedenkt hij: ‘Misschien zou de wereld instorten. (…) Tot die tijd waren wij er nog: mensen, inefficiënten. Wat was onze taak? Mens zijn. De waardigheid hooghouden van die wonderlijke ronde wezens’.
Ik heb het boek ademloos gelezen. In het boek staat Arjen van Veelen als mens van vlees en bloed dicht bij de lezer. Hij toont zichzelf met al zijn twijfels en worstelingen. Hij beperkt zich niet tot zijn rol als journalist, chroniqueur, maar biedt ook een kijk in zijn ziel. Een zoekende ziel. Maar één met optimisme als het gaat om het menselijk vermogen tot verbinding.
Lees dit hele Open boek door hier te klikken.
Geef een reactie