Een paar jaar geleden stond ik bij vrienden hongerig van tafel op omdat ik in een opwelling van strak in de leer boeddhisme het brood, beleg en dranken onaangeroerd had gelaten omdat ik niet nam wat mij niet gegeven werd. Dat geven nam ik wel heel letterlijk, uit de hand van de gastheer. Het was een verjaardag en het was druk. Mijn rare gedrag viel niemand op.
Heel lang geleden nam mijn vader (God hebbe zijn ziel) wel wat hem niet gegeven werd. Hij was arbeider in de Rotterdamse haven en van containers hadden ze nog nooit gehoord. Alles werd in het ruim van een schip aangevoerd. Thuis leefden zes kinderen en een vrouw in een ruimte waar de stichting Varkens in Nood zich druk om gemaakt zou hebben. Zo klein. Soms, als mijn vader thuiskwam van het sjouwen onder de zware balen, haalde hij zijn knijvenzakje tevoorschijn en goot dan wat wij zijn kinderen noemden levende (ongeraffineerde) suiker of een hoeveel bruine bonen op een bord in de keuken. Soms pikte hij wat ongebrande koffie die mijn moeder, wetend van de herkomst van het goed, liet branden in de stad. En heel soms nam mijn vader glazen knikkers mee, zodat we onze kalkies thuis konden laten als ze al niet tot gort waren gestampt op straat. Mijn vader was niet de enige havenarbeider die pikte voor zijn gezin. Het was de enige manier om de monden thuis te voeden.
Op een dag kwam een andere havenarbeider mijn moeder waarschuwen. Mijn vader was gearresteerd met een dode diepvrieskip in zijn plunjezak en naar het politiebureau gebracht. Ze kon huiszoeking verwachten. Die kwam ook maar de agenten vonden geen gestolen spul. Wel zes kinderen die de zoeking niet begrepen en naar hun gearresteerde vader verlangden. Vader de dief zat op het politiebureau niet te wachten op een bestelde speurhond, die zou bewijzen dat hij de kip had aangeraakt, dus gepikt. Het dier lag op een tafel tussen mijn vader en een agent in. Mijn vader sprong op, pakte de kip en zei: Deze kip heb ik nooit aangeraakt. Hij kon naar huis, het bewijs was besmet.
Arbeiders leren snel. Een collega van mijn vader smokkelde af en toe diepvrieskippen aan een touwtje van een meter of tien het haventerrein af. De politieagenten van de Zwarte Brigade stonden vaak om de hoek van een loods te wachten op hun prooi. Als de arbeider dat in de gaten kreeg liet hij het touw los.
Het klopte natuurlijk niet wat mijn vader deed, nemen wat hem niet gegeven was. Volgens de wet was het misdadig, mijn vader deed het uit erbarmen met zijn gezin. Het ging altijd om -behalve de knikkers- eerste levensbehoeften, om ons in leven te houden in die armoedige tijd in die arbeiderswijken. Jaren later compenseerde hij zijn misdrijven door tientallen zwerfkatten vele jaren lang eten te geven en medisch te laten verzorgen. En niemand deed ooit tevergeefs een beroep op zijn hulp. Ik vermoed dat de Boeddha mijn vader wel een arm om de schouders geslagen zou hebben. Dat de karmaweegschaal weer in balans was.
Moedig voorwaarts!
G.J. Smeets zegt
:)
Willem zegt
Gouwe kerel, die vader van je!
Jos de Vries Spaans zegt
Kijk dat is nou Levend Boeddhisme ! Mijn hart borrelt ervan! Dankjewel schrijver een mooi vervolg toegewenst! Jos de Vries Spaans – zenhilversum.nl