Zondagavond, net na het zenweekeinde, wordt er op de poort van onze tempel geklopt. Ik was hondsmoe van het koken, teisho’s geven, dokusan, tafels sjouwen, bedden opruimen, enz. enz. Gelukkig was eenoog Gyogen-san nog aanwezig om te helpen de keuken weer aan kant te maken. Hij komt naar mij toe en zegt: ’ D’r staat een monnik aan de poort.’
‘Wat voor monnik?’ ‘Volgens mij is het een zenmonnik’. ‘Vraag eens wat hij wil? Even later is Gyogen eenoog terug: ‘Hij wil onderdak voor vannacht.’Shit dan moet ik met hem bekvechten.’ Bekvechten, hoezo?’ Nou dat is traditie als er een pelgrim of een monnik om onderdak vraagt moet iemand van de tempel met hem bekvechten, en als de monnik of pelgrim wint dan moeten wij hem onderdak en ontbijt op bed geven. Maar als de tempel wint dan moet hij verder naar de dichtstbijzijnde tempel voor onderdak. Ik heb helemaal geen zin om te bekvechten, zeg maar dat hij kan blijven slapen zonder te bekvechten.
Even later is eenoog Gyogen weer terug. ‘Hij staat er op, hij wil bekvechten en hij heeft zo’n stapel boeken bij zich.’ Ik ben hondsmoe ik heb net een zenweekend achter de rug, hij kan de boom in.’ Mag ik het dan doen? Vraagt eenoog Gyogen. Ik stond voor een dilemma, ik was te moe om op ‘boeddhistisch niveau te harrewarren’ en Gyogen had innerlijke wijsheid genoeg maar weinig parate kennis en die monnik kwam hier met een halve boekenkast op z’n rug aan zetten, dat word niks. ‘Laat mij het nou doen dan kunt u wat uitrusten.’ ‘Stil, houd je mond, ik moet nadenken. ‘Stil houd je mond, dat is het!’ Gyogen jij mag het doen, maar vraag dan of het zwijgend, in stilte kan, dan ga ik alvast zijn bed opmaken. Ik ging naar de gastenkamer en trok een futon uit de kast en eenoog Gyogen en de monnik gingen voor de schrijn in de tempel zitten. Toen ik de slaapplek in orde had gemaakt kwam ik de monnik met de stapel boeken op zijn rug in de gang tegen. ‘Mooi’, zei ik. Komt u maar mee, ik heb uw bed al opgemaakt. ‘Nheeeeeeeh,’zei de monnik met een langgerekte haal; ‘uw medebroeder heeft van mij gewonnen.’ ‘Zoooooooo’, zei ik met een lang gerekte haal, ‘en hoe is dat zo gekomen?’ ‘Nou’, zei de monnik, uw medebroeder vroeg mij of het debat zwijgend gevoerd kon worden. Dat was voor mij een geheel nieuwe uitdaging waar ik mij na vanavond sterk op ga toeleggen, zou ik met der tijd, met uw welnemen, enig onderricht van uw medebroeder kunnen krijgen?’ ‘ Tja, ik weet niet of hij daar tijd voor wil vrijmaken, maar ik zal uw verzoek aan hem over brengen.
Waar ik nieuwsgierig naar ben is, wat was het thema van het debat, vroeg ik aan de monnik. Het thema… “Het hart van het boeddhisme.” Door in stilte één vinger op te steken bracht ik Siddhartha Sakyamuni Gautama in ons midden. Waarop uw mede broeder met twee vingers de dharma verspreidde. Ik meende hem verslagen te hebben door met drie vingers de sangha van het totale universum aan de voeten van de verhevene te brengen. Ik zag dat hij zijn verlies moeilijk kon accepteren, hij werd rood van inspanning balde zijn beide vuisten en in de ontlading van zijn inspanning zweefde zijn samengebalde vuist voor mijn gezicht. Hoe had ik zo dom kunnen zijn. De Boeddha de dharma en de sangha, ze zijn een eenheid, zo als de vingers aan een hand. Ik wil deze tempel bedanken voor dit briljante onderricht.’
De monnik maakte een devote buiging en verdween in de nacht. Ik hoor eenoog Gyogen nog wat rommelen in de tempel, ik loop de tempel in en zeg: ‘Je hebt nogal een indruk op onze monnik gemaakt.’ ‘Indruk, indruk, als hij ooit nog een keer terug komt zal in nog eens indruk op hem maken, zo’n indruk dat hij z’n kop voor een watermeloen aanziet.’ Alle gekheid op een stokje, hij was echt onder de indruk van je, hij wil zelfs les bij je komen nemen.’ Ja hoor neem je grootje in de maling, zodra hij me zag keek hij me schaapachtig aan en loerde naar mijn glazen oog en stak één vinger op: ‘Verhip, jij hebt maar één oog!. Nah,…. Het is een gast dus ik blijf beleefd. Ik steek twee vingers op: ‘Nou gefeliciteerd jij hebt er nog twee.’ Wat denk je, steekt hij drie vingers op. ‘Samen hebben we er drie.’ Dus, ik tel en tel en tel tot tien en daarna slinger ik mijn vuist voor zijn gezicht, toen bond hij in, maakte een gladde slijmerige buiging en verdween in de gang. Jawel en daar vertelde hij mij dat de ene vinger Boeddha was, jouw twee vingers de Boeddha en de dharma en zijn drie vingers de Boeddha, dharma en sangha. Jij versloeg hem door je vuist te laten zien. Ik zal hem volgende keer twee vuisten op zijn ogen geven, om te laten zien dat er niets is; ‘geen Boeddha, geen dharma en geen sangha, alleen maar sterretjes’.