Als boeddhisten kijken we allemaal de verkeerde kant uit zolang we blijven zitten te zitten en niet daadwerkelijk ruimte scheppen waar mensen terecht kunnen voor een kaarsje en een schietgebedje.
In een uitzending van een Amerikaanse boeddhistische omroep waarvan ik onlangs de podcast beluisterde, hoorde ik onderzoek noemen van een cultureel antropoloog naar religie in het Birma van de jaren ’60 van de vorige eeuw. Deze bracht boeddhisme onder in een drievoudige typologie: ‘karmisch’, ‘nirvanisch’ en ‘magisch’.
Iedere typologie doet onrecht aan een immer rijk geschakeerde en per definitie veranderlijke en door onze beeldvorming mede bepaalde historische context. Maar dit geldt eveneens voor het denken in termen van boeddhistische scholen of tradities waarvan de lucht in onze tijd zwanger is. Ook zonder ‘zen’ te zijn of een leerling van de vroeg-twintigste eeuwse fenomenologie hoor je als boeddhist gewoon te kunnen doorzien dat iedere naam van een school niet meer is dan een losse flodder, of een vogel in de lucht die weg is wanneer je haar probeert te benoemen.
Kringloop
Ik vond het onderscheid dat in het radioprogramma werd gemaakt tussen ‘karmisch’ en ‘nirvanisch’ boeddhisme wel interessant. In de eerste variant proberen mensen zonder de illusie zich in dit leven van de kringloop van wedergeboorten te bevrijden, goede daden te doen en andere levende wezens geen schade toe te brengen. De tweede variant is die van mensen die zich toeleggen op een vorm van beoefening waarin zuivering van gedrag (bijvoorbeeld door intensieve meditatie) een rol speelt, in de hoop zich hierdoor wel te kunnen losmaken uit samsara.
Is ‘karmisch’ boeddhisme lekenboeddhisme en ‘nirvanisch’ boeddhisme monnikenboeddhisme? Geen typologie is mogelijk zonder de werkelijkheid geweld aan te doen, maar stel dat je deze mogelijkheid even op de tong weegt. Dan komt bij mij onmiddellijk het beeld op van misschien wel dé blinde vlek van het westerse boeddhisme. Allemaal levende wezens die nul komma nul uitzicht hebben op bevrijding en verlichting, maar zich toch een ons zitten te zitten in de geest van het nirvanische boeddhisme, simpelweg omdat de oosterse route nu eenmaal zo is komen overwaaien of wordt gepromoot.
Elitair
De blinde vlek van het westerse boeddhisme is de onbalans tussen ‘karmisch’ en ‘nirvanisch’, het idee dat je al is het maar een glimp van bevrijding zult kunnen ervaren wanneer je braaf op je mat mediteert. Meditatie staat in ons deel van de wereld bijkans voor magie; het is de meest voorkomende vorm van geritualiseerde tantra hier te lande, zo succesvol dat het ook uit de samenhang van oosterse religie wordt geïsoleerd en in gepopulariseerde vorm overal aangeboden.
In Zuid-Korea was ik een keer in een boeddhistische tempel die voor het publiek toegankelijk was, waar mensen gebedjes opzegden en lichtjes ontstaken voor dierbare overledenen. In welke boeddhistische tempel in Nederland kan ik een kaarsje aansteken voor een familielid die mij is voorgegaan in de dood? Een nembutsu’tje opzeggen?
Niet in een bij mij in de buurt. Zijn onze meditatiekringen niet te beperkt, te besloten, te elitair? En maken wij, die meer vrije tijd hebben dan boeddhisten in welke andere historische periode dan ook, ons niet ten onrechte wijs dat we onze tijd goed besteden als we deze aan onszelf besteden?
Onaf
In boeddhistische kring ving mijn oor gisteren wat geschamper op over het stuk in de Volkskrant: “Meditatie is de nieuwe zondagsmis”. Een geslaagde PR-stunt van ‘Vught’, geen ‘echte’ zen of boeddhisme, daar kwam het een beetje op neer.
Maar volgens mij kijken we allemaal, mopperaars én positivo’s, de verkeerde kant uit zolang we blijven zitten te zitten en niet daadwerkelijk ruimte scheppen waar mensen terecht kunnen voor een boeddhistisch kaarsje en een schietgebedje. Er is, in die zin, iets bijzonder onafs aan ons boeddhisme.
Kay zegt
Goed beschouwend artikel, dat wat kritisch durft te kijken naar de plaats van het boeddhisme in onze samenleving.