Zes jonge criminelen worden geliquideerd en een zevende blijft invalide. Een wijkagent reageert: “Ik houd het voor gezien. De probleemjongeren hebben de macht en wij moeten machteloos toezien”. Martien Kuitenbrouwer in Het Parool zegt : “Het optreden van politie, jeugdzorg, stadsdeel en wat al niet meer had niet alleen niets verbeterd, maar de zaak verslechterd”. Er wordt gewerkt aan repressie en preventie en er worden dossiers over deze jongeren aangelegd, maar de verharding onder hen schijnt toe te nemen. De rode draad is vaak dat ze geen diploma en ook geen baan hebben; ze zijn waardeloos.
Dat is het eenzijdige beeld dat we hebben van deze jeugd. Want er zijn talrijke voorbeelden die laten zien dat deze ontspoorde jongeren wel weer op het goede pad terecht kunnen komen. Criminele jongeren worden niet als een crimineel geboren. Ze worden crimineel omdat ze als waardeloos worden beschouwd en zich ook waardeloos gaan voelen. Criminelen in de gevangenis voelen zich door elkaar vaak gewaardeerd. Hangjongeren hangen aan elkaar omdat ze elkaar waarderen.
Het diepste verlangen van iedere mens, van welk cultuur, geslacht of generatie ook, is de waardering. Als ze die niet van hun ouders krijgen dan zoeken ze die bij vrienden of bij anderen die hen weten te beïnvloeden of te misbruiken door een schijnwaardering. Zo ontstaan groepen van hangjongeren, van troublemakers en van opstandelingen. Hun waardering voor elkaar wordt versterkt door strafmaatregelen van buitenstaanders, want die verwachten ze van hen.
Het probleem is vaak het cultuurverschil. Elke cultuur en ook elke organisatiecultuur ontwikkelt een eigen karakteristiek waarderingspatroon die door competentie en discriminatie wordt versterkt. Het ligt voor de hand dat het gezin kinderen een basic trust geeft, een gevoel dat ze aanvaard en gewaardeerd worden. Helaas valt één op de zes gezinnen uit elkaar waardoor kinderen hun basisvertrouwen verliezen en op zoek gaan naar een andere vorm van waardering. Gelukkig kunnen opa’s en oma’s vaak op deze basisbehoefte inspelen. We zien steeds meer hoe grootouders hun kleinkinderen opvangen en bezighouden. Het is de vraag van een klein meisje bij de begrafenis van haar opa: “Mama, wie gaat er nu met me wandelen?”
Bij de Jeugdzorg is er in het beleid vaak weinig ruimte voor persoonlijke waardering en vertrouwen. Zeventien instanties hebben inspraak bij jeugdproblemen waarbij het gaat om de gezamenlijke verantwoordelijkheid van een team dat vaak vanuit verschillende opties werkt.
Het onderwijs speelt evenmin in op de innerlijke behoefte van kinderen. Het is meer een indoctrinatie van kennis van buitenaf dan een bewustwording van verwondering, bewondering en waardering van binnenuit. Kinderen zijn nieuwsgierig, ze kunnen zich intens verwonderen over zaken die hen boeien, ze spelen ermee en fantaseren erover om vertrouwen te krijgen in de verbazende realiteit van het leven Helaas is er voor spel, fantasie en verwondering weinig ruimte in het onderwijs. Kinderen moeten zo vroeg mogelijk leren denken zoals volwassenen denken. Ze hebben te weinig kans om kind te zijn en als kind gewaardeerd te worden.
Ik heb veel met de jeugd gewerkt en mijn ervaring is dat je veel van hen gedaan krijgt als je ze waardeert, als je hen laat zien dat ze het goed doen en als je ze verantwoordelijkheid geeft. Als je ze laat zien dat ze je kunnen helpen, voelen ze zich gewaardeerd. Dan ontstaat er een ontmoeting van hart tot hart. De Franse filosoof Levinas zegt: “in de ogen van de ander herken ik mijzelf”. Dat is de innerlijke gastvrijheid van het hart.
Foto Mark Schalken – boek Polderlichaam