De dood hoort bij het leven, al dringt dat vaak pas door na dat ene schokkende bericht. Is de dood doodgewoon, of moeten we er als de dood voor zijn? Duidelijk: in de taal is de dood doodnormaal.
Talig of ritueel, ook religies hebben zich uitgebreid met de dood beziggehouden. Zolang de mensheid bestaat, triggert de dood het menselijk vermogen om de eigen werkelijkheid te benoemen. Talloze interpretaties van de dood ontstonden en ontstaan. Begrijpelijk, want wat zo onverbiddelijk eindigt, wil men graag anders.
Bijgevolg ontstond het geloof in een voortbestaan na de dood, zoals in één of meer hemels – of hellen. Of voorafgaand aan de definitieve voleinding beleeft men een serie reïncarnaties. Vaak ligt er in het hiernumaals een morele druk op de levenden, met beloning of straf in een hiernamaals. Of een paradijselijk vooruitzicht maakt de aardse misère draaglijk.
Dit is maar een steekproefje uit het eindeloze spel met mogelijkheden. Maar het levenseinde kan men ook nuchter aanvaarden: dood is dood. Het over-lijden kan dan gezien worden als een welkome verlossing, en niet omdat er nog compensatie zou volgen. Het is mooi geweest. Einde verhaal.
Kan een spelbenadering iets met de dood?
Op zich is al dat toekennen van betekenissen aan de dood een spel op zich. Elk spel heeft iets tweeledigs, omdat het een andere werkelijkheid kan oproepen, zoals een leven na de dood. Dat spel met de verbeelding moet zinvolle mogelijkheden opleveren, een plausibele werkelijkheid voorstellen.
Het aparte van het spel is dat je het in volle ernst speelt, waardoor je gemakkelijk vergeet dat je speelt. Ongeveer zoals goede fictie in boek of film heel reëel kan overkomen. Of ook zoals we in het taalspel met woorden – uiteindelijk slechts klanken en lijntjes – een heuse wereld maken.
Spel is een onvermoede maar belangrijke omgangsvorm met de dood.