We namen maandag niet de trein van 12.01 naar Amsterdam. In Utrecht gekomen stapte onze jongste kleinzoon niet in, ook al hadden we hem gezegd dat we in de voorste coupé zouden zitten. Niet in Amsterdam aangekomen, namen we daar niet de ICE van 13 uur precies naar Berlijn.
Onderweg kamden we met zijn drieën niet de Capitool-reisgids Berlijn uit. We maakten geen lijstje van dingen die we per se wilden zien. We merkten niet dat de kleinzoon het toch wel spannend vond, zo’n reis met zijn grootouders naar een onbekende stad. Maar tegelijk wisten we niet dat hij onze gewoonte, dat een kleinzoon bij de gang naar de middelbare school een stedentrip mag kiezen, wel leuk vond.
We kwamen niet om 19.22 aan op Hauptbahnhof Berlijn. We probeerden niet ons te herinneren hoe we langs al die verdiepingen de weg naar de U-Bahn konden vinden. Een half uur later stapten we niet uit in de wijk Prenzlauerberg.
We wandelden niet in vijf minuten naar het appartement dat we gehuurd hadden. Die aardige Herr Simon, die ons verwelkomende mails had gestuurd, stond niet op ons te wachten met de sleutel. We waren niet enthousiast over het appartement.
We struinden de volgende dagen niet dwars door Berlijn. We aten geen Apfelstrudel mit Schlagsahne in het ronddraaiende restaurant van de TV-toren. Na twee dagen merkten we niet dat de kleinzoon Berlijn intussen wel gezien had en tijd wilde hebben voor zijn mobieltje. Met elkaar bedachten we niet hoe we de resterende dag zouden invullen.
Vrijdag kwamen we niet om 17.31 aan op het station van ons dorp.
Wel hadden we die dagen ontdekt dat een stevige buikgriep heel vervelend is, maar ook weer overgaat. En dat je, al heb je huisarrest, toch spelenderwijs op ontdekkingsreis met jezelf kunt gaan.
(geïnspireerd op een gedicht van Wislawa Szymborska, ‘Het station’)