Nog een paar avonden en dan stop ik met het verlichten van het huisje van Opoe Kee. Als het gaat schemeren steek ik een waxinelichtje (8 branduren) aan en schuif dat in het keramische woninkje, met ramen, een toegang en een schoorsteen die ook de warmte van het kaarsje afvoert.
Het aansteken van het lichtje in het huisje is een ritueel. Nadat ik een lucifer bij de lont heb gehouden neem ik de aarzeling van de vlam waar om te branden of te doven als het kaarsje in het huisje schuift. Maar even later straalt licht naar buiten door de ramen. Elke keer weer.
Het huisje van Opoe Kee, de moeder van mijn oma, is meer dan een stukje keramiek, het verbindt mij met mijn moeder, mijn voorouders. Ook bij hen verlichtte het huisje een kamer, een gang, een raam.
Daar ben ik me heel erg van bewust van. Het huisje is te klein om huisvesting te bieden aan echte mensen, maar toch wonen de geesten van mijn voorouders er in. Symbolisch dan. Ze stralen gelijk met het licht de Kloosterbunker in. Zonder hen was ik, die niet van zichzelf bestaat, er niet geweest. Dat besef ik elke dag weer. Ik hou van die mensen, we zijn tijdloos met elkaar verbonden.
Mijn zus en ik zijn bang om dood te gaan. Waarom? Wij koesteren onze dierbare familiespulletjes, nemen ze soms in de handen en voelen warmte en connectie met het verleden, onze familie, we kennen hun namen, het geluk en ongeluk dat ze tijdens hun levens ontmoetten.
Onze kinderen hebben al gezegd ‘niks te willen hebben’ van dat familiebezit na onze dood. We hebben nare visioenen van kraakwagens die die eeuwen geschiedenis vermalen. Als we er niet meer zijn. Moderne mensen zijn niet meer van vroeger. Ze spreken over ouwe zooi.
Nee, mijn zus en ik zijn niet gehecht aan spullen, bezit. Maar moet die pet van opa dan de vuilnisbak in? Het huisje van Opoe Kee. De band met mijn moeder, oma, overgrootmoeder, Kralingen, Friesland, Leerdam. Boeddhisten wensen elkaar een lang en gelukkig leven. Laat mij dat ook ten deel vallen om de kraakwagens te doen keren.
Moedig voorwaarts!