Aan het einde van de 19e eeuw hadden wetenschappers het idee dat het vakgebied natuurkunde zo goed als afgerond was. De natuurkundige Newton (1643-1727) beschreef het universum als een gigantisch radarwerk en ging ervan uit dat uiteindelijk alle verschijnselen te verklaren zouden zijn met behulp van een beperkt aantal natuurkundige wetten. Natuur en de mens leerden we als gescheiden te ervaren, waarbij de mens de controle had. Vanaf die tijd is de afstand ten opzichte van de natuur steeds verder gegroeid. Het er voor elkaar zijn, kreeg minder betekenis, het ging meer en meer om het verkrijgen van eigendom, macht en genot. Alles wat we om ons heen zien is te danken aan de nieuwe materialistische manier van denken. Maar nu gaan we ook de perverse kant van dit paradigma ervaren. Het systematisch misbruik maken van en uitputten van de bronnen van onze planeet, de klimaatverandering, de wereldwijde ongelijkheid en niet in de laatste plaats het ervaren van onze eenzaamheid, doordat we verbondenheid met elkaar en de natuur op het tweede plan hebben gezet.
De wijze waarop we dieren mishandelen voor eigen genoegen is ongekend. Het leven in de oceanen vernietigen we buiten ons zicht. Ter geruststelling plakken we vaak betekenisloze duurzaamheidssticker op consumptie vlees en vis. We zijn ons liever niet bewust van ons aandeel in de grootscheepse jacht en mishandeling van alles wat leeft. Niet alleen de kwaliteit van leven van anderen benadelen we, maar ook die van onszelf, juist doordat we verbondenheid als bijzaak zijn gaan zien en ambitie en hebzucht de vrije hand kregen.
Met overdenken is het niet zo moeilijk vast te stellen wat we hebben te doen om het tij te keren. Stoppen met roofbouw in allerlei gedaantes op onze planeet. Stoppen ons heil te zoeken in macht, geld en materie. Toch doen we dat niet. De verklaring daarvan is dat we geen baas zijn over onszelf. We zijn verslaafd geraakt aan macht, geld en materie en handelen daardoor tegen beter weten. ‘Na mij de zondvloed’ of ‘het zal mijn tijd wel duren’ gebruiken we als een soort rechtvaardiging.
We lopen allemaal met geloofsprogramma’s rond en daardoor is ondanks een helder verstand ons bewustzijn beperkt. Programma’s die we vooral in ons jonge leven geleerd hebben, bepalen ons gedrag. Als kind proberen we onze wereld te begrijpen. We trekken conclusies uit onze ervaringen en leren van de voorbeelden om ons heen. Zo ontwikkelen we geloofsprogramma’s over hoe we de wereld moeten begrijpen. Deze geleerde programma’s verdwijnen vervolgens naar de achtergrond van ons bewustzijn. Omdat we er daardoor geen bewustzijn meer over hebben, sturen ze ons ongemerkt aan en voor zover we ons er nog wel bewust van zijn, hanteren we de regels in ons programma als feitelijkheden.
Vanuit onze programma’s lijkt het erop dat we veelal zijn gaan geloven dat verbondenheid en mogen zijn wie je bent elkaar niet verdragen. Als je vrijheid wil dan geloof je dat je afstand moet creëren t.o.v. anderen. En kunnen doen wat je wilt lijkt het hoogste goed. Verbondenheid is mooi, geloof je, als het maar niet stoort op wat ik wil. Verbondenheid lijkt daardoor een ondergeschikte drijfveer te zijn, terwijl eenzaamheid ons steeds meer kenmerkt. Mogelijk dat we met macht, geld, materie de pijn van eenzaamheid proberen te verdoven met als paradoxaal effect dat onze eenzaamheid enkel toeneemt. Naarmate we dover worden voor onze behoefte aan verbondenheid kunnen we ook steeds meedogenlozer omgaan met onze wereld.
Met denken komen we er niet uit. We weten wat we doen, maar ons gedrag wordt bepaald door geloofsregels die ons afhouden van verbondenheid. We geloven dat verbondenheid het kunnen zijn wie we zijn in de weg staat. Het tegendeel is echter waar. Door onze aangeleerde geloofsprogramma’s kunnen we niet zijn wie we werkelijk zijn. Doordat we onze behoefte aan verbondenheid op afstand hebben gezet, zijn we het gevoel van eenheid met anderen en de natuur kwijtgeraakt. Het verhaal van onze eenheid met de natuur en de mensen onderling moeten we opnieuw leren. We moeten leren dat we niet buiten de natuur staan, dat verbondenheid van grotere betekenis is dan individuele ambitie. Dat verhaal moeten we leren, te beginnen op de basisschool. Er voor elkaar zijn, verbindingen ervaren, je onderdeel leren voelen van de natuur, vriendschap ervaren met dieren.
Onze stelling is dat kunnen zijn wie je bent en verbondenheid juist complementair zijn en elkaar zelfs nodig hebben. Vrijheid willen wij begrijpen als elkaar in vertrouwen nemen en kenbaar maken wat er in ons leeft. En in het kader van verbondenheid oprecht geïnteresseerd en uitnodigend zijn naar wat er in de ander leeft. Openbaar maken wat er in ons leeft, geeft een besef van vrijheid en op basis van wederkerigheid verdiept zich daarmee de verbinding. Evenzo zou het mooi zijn als we zo ook in wederkerigheid met de flora en fauna omgingen, niet enkel nemen maar ook geven.