In de jaren zeventig van de vorige eeuw heb ik ongeveer 3 jaar in Blijdorp gewoond, nee niet de dierentuin maar de Rotterdamse wijk. Blijdorp was in die tijd een kakwijk, ik vermoed dat mijn partner -die later een ruk naar rechtst maakte, en ik daar de enige rooie rakkers waren. Je zag aan de woningen en hogere gebouwen in die wijk dat ze niet gebouwd waren voor Jan met de Pet. Ze straalden iets chiques uit. Toen ik er pas woonde was de koffiemelk op en ik naar beneden naar delicatessenzaak Vermeyden, om een nieuwe fles te kopen. Nee, koffiemelk verkochten ze niet, wel koffieroom en zo beklom ik met een flesje van een deciliter de trappen naar de woning op de twee hoogste etages van het gebouw.
We waren toen met z’n tweeën en hadden een zee van ruimte, een grote woonkamer, een kamer en suite, een grote hal waar je wel een gastarbeidersgezin in kon huisvesten, een kleine kamer en een etage hoger de slaapkamer en een badkamer met ligbad. Over de hele lengte van de woning waren ramen die door ons bedekt werden met kamerplanten. Dat was onze vitrage. We kwamen uit een woning in het Nieuwe Westen, een arbeidersbuurt en voelden ons daar kapitalisten. We organiseerden regelmatig feesten voor familie, vrienden en collega’s die tot vroeg in de ochtend duurden. Voor oudere gasten was het toch een hele klim naar boven. Eerst een hardstenen trap op, dan onze voordeur en dan nog 2 trappen naar de woning. Om het klimmen wat te veraangenamen en vermoeidheid te voorkomen hadden we in het trapportaal een soort museum met oude familiespullen ingericht, zogenaamde rustpunten.
Op een dag ontdekte ik dat boven de glas-in-lood-deuren die de twee woonruimtes scheidden, een holle ruimte was en in de vloer van de slaapkamer een luik. Was het een schuilplaats voor Joodse onderduikers, het is mij nooit bekend geworden. Het was een warm huis, we draaiden platen, bakten brood en met vrienden speelden we bordspelletjes en aten dat brood vroeg in de ochtend tijdens het spel op.
Op een balkon teelde ik wiedplanten voor eigen gebruik van goede kwaliteit. Mijn moeder was trots op mij dat ik zulke groene vingers had en dacht dat het sierplanten waren. Met mijn vrienden rookte ik een joint en ook sigaren met een pluim van Dick Schoen, sigarenhandelaar in Haarlem.
Op een dag zat ik in mijn eentje in de woonkamer te genieten van de net aangeschafte plaat American Pie van Don McLean toen ik achter een venster in een woning aan de overzijde van de Stadhoudersweg iets zag flikkeren. Ik dacht: brand en tuurde door een lange afstandslens naar de andere zijde. Een vrouw zat met een verrekijker voor de ogen mij te begluren. Ik greep een groot vel wit papier en schreef er met grote letters op: Als je dit kunt lezen ben je een gluurder! En hield het voor het raam.
Er reed een tram over een rail over de Stadhoudersweg. Met de jaarwisseling goten jongeren daar benzine in en staken de fik erin. Het was een mooi gezicht en er reed op dat tijdstip toch geen tram.
Op een vooravond zat ik op de plee, grenzend aan de grote hal, toen ik de schuifdeur hoorde opengaan en mijn lief, de latere moeder van mijn kinderen, de hal in stapte. ‘Ik ben zwanger’, riep ze tegen mij door de gesloten wc-deur. De poepdoos is een bijzondere plek om te horen dat je vader wordt. Ik ben nog nooit zo gelukkig geweest op een wc.
Moedig voorwaarts!