We stonden op de kleine binnenplaats te wachten. Er waren misschien wel vijfhonderd mensen bijeen, in de schaarse ruimte die overbleef nadat de cameraploegen en de schrijvende pers de voorste plekken hadden ingenomen.
Zoiets als dit maakte je niet vaak mee. Wat fijn dat ik net deze week voor mijn retraite had geboekt. Nu kon ik het eeuwenoude ritueel met eigen ogen aanschouwen: hoe de witte lotus door een onzichtbare hand door het bovenlichtje van de tempel werd afgeworpen en zacht op het wateroppervlak van de fontein eronder neerkwam. Tegelijkertijd hoorden we uit de tempel het getinkel van klankschalen. Er was geen twijfel meer mogelijk: de leegte had een nieuwe vorm gebaard.
In onze kleine gemeenschap was de lucht zwanger geweest van de geruchten. De scholastici stonden lijnrecht tegenover de seculieren. De scholastici waren onverzoenlijk en insisteerden op de enig ware leer van het Voorwaardelijk Ontstaan die in hun seminaries werd onderwezen. De laatste Oudste, Buddhaghosa XII, was een groot kenner van de Abhidharma geweest. Wie mocht zijn opvolger worden?
De seculieren hoopten deze keer een kans te maken. Voor hen ging het leven boven de leer. In de ongebonden mindfulnessbeweging en de populaire ‘deep ecology’ zagen zij geen concurrenten, maar broeders. Broederschap belangrijker dan boeddhaschap, was hun boodschap, tot afgrijzen van de scholastici.
Onder het klikkend geluid van tientallen fototoestellen opende de krakkemikkige tempeldeur zich. Een bedaagde subprior van een verafgelegen kloostercomplex kwam wat verlegen naar buiten en mompelde enkele voor ons onverstaanbare woorden in het Sanskriet. We wisten nog steeds niet wie er nu de nieuwe Leraar geworden was.
Opnieuw ging de deur open en plotsklaps stond hij daar, blootvoets, een Chinees in een eenvoudige bruine pij. De verrassing was compleet: niet een van ons, maar een man uit een ver land was door de Oudsten verkozen. Maar wat vooral ook opviel was dat hij niet verscheen in een liturgisch gewaad, voorafgegaan door een processie van ceremoniële trommelaars, maar gewoon, op eigen kracht en zonder opsmuk.
Hij vouwde zijn handen en boog diep naar ons. Toen hij weer opkeek, rustte er een diepe glimlach van gelijkmoedigheid op zijn gegroefde gelaat. Hij wachtte geduldig totdat het opgewonden geroezemoes verstomde.
In niet helemaal vlekkeloos Engels hief hij de Hartsutra aan, gevolgd door het lied van Kwan Yin. “Beste mensen,” begon hij daarna, “welke taal je ook spreekt, alle woorden betekenen hetzelfde. Onze taak is alles te verstaan. Dat is het.”
Hij boog nogmaals, zocht een plekje in de schaduw op, en verzonk in meditatie.
Langzaam liep het binnenplein leeg. Buiten het tempelcomplex vormden zich kleine groepjes. “Zo eenvoudig is het echt niet,” hoorde ik een vooraanstaand scholastisch geleerde aan een televisiestation uitleggen. Een eindje verderop liep ik voorbij een paar mensen die verhit stonden te argumenteren. “Nu durft hij wel, maar waar was hij toen de repressie aanzwol na de protesten op het Plein van de Hemelse Vrede? Toen hoorde je hem zijn stem niet verheffen.”
Van binnen voelde ik dat de inspiratie die was uitgegaan van de glimlach van die mysterieuze Chinees, alweer op de proef gesteld werd door de lokroep van de dagelijkse realiteit.
Annemiek Deerenberg zegt
Mooi stukje, Jules.
Joop Romeijn zegt
Ik had deze tekst al op je eigen blog gelezen, Jules (http://site.julesprast.nl/2013/03/14/de-opvolger-van-buddhaghosa-xii/ ); de redactie van BD moet z’n bronnen nadrukkelijker vermelden.
Een goede poging en een leuke beschrijving hoe het zou kunnen zijn als de boeddhisten ook een paus zouden hebben.
Gelukkig hebben we die niet (ook de Dalai Lama is dat niet)