Vanuit de kindertijd kan iedereen zich een ervaring herinneren die een onuitwisbare indruk heeft achtergelaten. Bij mij was die nogal simpel, ik speelde onder de tafel – mijn vader zat in een rookstoel naast de kachel en mijn moeder was aan het handwerken. De sfeer was vredig en ik voelde mij volkomen veilig en omarmd door alles en iedereen. Ik vermoed dat ik tussen de drie en vier jaar oud was. In april word ik tweeënzeventig , deze ervaring is dus achtenzestig jaar geleden, ik ben veel vergeten, hoewel,.. ik weet dat mijn hele leven ergens opgeslagen is op de harde schijf van mijn geheugen. Als het nodig is kan ik er gewoon bij, soms komt dat door een voorval en komen zaken naar boven die ik dacht vergeten te zijn.
Een groot gedeelte van mijn leven ben ik op zoek geweest naar deze plek waar deze veiligheid en vrede heerst. En ja ik heb hem meerdere malen gevonden, in seks, in drugs, (nee, niet in rock en roll) Het verlangen naar deze gemoedstoestand werd zo groot dat ik mijn toe-komst (dat wat mij toe komt) opzij zette en op zoek ging naar vrede en veiligheid. En de enige plek waar daar over gesproken werd was in religie. De toentertijd enige religie in Nederland was een oerwoud aan verscheidene vormen van christendom. Ik ben dit oerwoud ingetrokken en kwam vooral chantage tegen, als je niet ‘geloofde’ wat door het christelijk instituut als ‘de leer’ werd beschouwd was je verloren. Je moest tegen over de gemeenschap je ongelijk bekennen en erkennen dat de gemeenschap het bij het rechte eind had, zo iets als iemand gelijk geven terwijl hij dat niet heeft. Ik vroeg mij af: hoe kan ik iets geven wat ik niet heb. Vanuit hun visie waren veel hele leuke en integere mensen die ik kende verloren. Zo heeft mijn christelijke opvoeding er bij mij nogal ingehakt en heb me vanaf mijn 16e geprobeerd los te maken. Omdat ik zo als god werd afgeschilderd een potentaat vond.
Maar yoga deed zijn intrede en het Hindoeïsme was in opkomst. Er liepen interessante jongens en meisjes in oranje gewaden met belletjes rond, wat bij nader inzien de zelfde structuur als het christendom had. Zelfstudie was het enige wat overbleef – ik vond boeken zoals ‘De korte weg tot wijsheid’ de I-ching, het Bardo Thödol, tovenaarsboeken van Aleister Crowley en met een vriendengroepje rookten we dikke joints en discussieerde over de betekenis van deze hele dikke boeken. Tot ik een boek tevoorschijn trok wat ik allang in mijn bezit had met de titel ‘On the road’. Mijn grammatica van het Engels was nogal belabberd en de essentie van het boek ontging mij merendeels, maar maakte bij mijn vrienden grote indruk. Een week later kwam een van hen met een Nederlandse vertaling van het boek wat als titel ‘Op weg’ droeg. Het was duidelijk, ik moest op weg gaan, een sprong in het ongewisse avontuur tegemoet. In mijn geval was dat de ‘hasjiesj trail’ naar India volgen. Ik stak 1000 gulden in mijn kontzak en mijn duim op en niet gehinderd door enige kennis ging ik op weg.
Ik sliep meestal langs de kant van de weg en als het regende zocht ik een viaduct op. Vanaf Joegoslavië, Bulgarije en de rest van de route kenden ze het fenomeen viaduct nog niet. Als het regende moest je maar zien dat je onderdak kwam. Ik heb in leegstaande kerken, kapelletjes, ruïnes en in schuren geslapen en hoe gek het ook mag klinken in Turkije heb ik verscheidene malen buiten in de sneeuw geslapen. Ik groef een hol in de sneeuw met een kleine opening boven mijn hoofd en heb nog nooit zo goed geslapen.
In Afghanistan sliep ik meestal op leegstaande marktkramen omdat de keer dat ik gewoon op de grond sliep er mieren van drie centimeter lang over mij heen wandelden en op een metertje of vijf afstand een slang naar mij lag te loeren. Kaboel was een bruisende middeleeuwse stad die ik wilde bekijken en ik nam een hotelletje wat omgerekend ongeveer 0,25 cent per nacht kostte. We sliepen wel met een man of 5 in 1 kamer. De volgende ochtend was er nogal wat consternatie, een Fransman was ’s nachts dood gegaan. We hebben hem met een taxi naar de Franse ambassade gebracht die ook niet wist wat ze er mee aan moesten, ze wilden wel zijn paspoort hebben. Ik heb toen maar mijn eigen plan getrokken want ik was niet erg bekend met de Afghaanse cultuur en om nou met een lijk te gaan leuren langs Afghaanse instanties leek mij niet zo’n goed idee. Ik had inmiddels een Amerikaan, William, leren kennen die vertelde dat de grens gesloten was in verband met Nowrooz een nationaal feest wat drie dagen duurde. ’s Avonds werden we door een dronken schoolmeester uitgenodigd voor een onvergetelijk feest waar Afghanen in traditionele kleding op kleine paardjes het feestterrein opstormden waarbij ze hun antieke musketten afvuurden. Alsof we in een film waren terechtgekomen. Er werd ons geadviseerd om maar niet liftend naar Pakistan te reizen omdat de Kyberpas nogal gevaarlijk was.
Bij de grens aangekomen kwam een man de bus in en iedereen werd geacht 10 Afghani te betalen. Van paspoortcontrole was geen sprake, na betaald te hebben mocht de bus verder en was de Kyberpas gevaarlijk? De meest opmerkelijke figuur was een Afghaan met een cowboyhoed op die langs de weg wandelde. Hij had een T-shirt aan met daarop drie cowboys afgebeeld met de tekst ‘The Good, the Bad and the Ugly’ en hij had een ‘gun belt’ om met aan weerszijde een ‘colt peacemaker’ in de holsters gestoken. Even later stopte de bus bij een theehuis, vier palen met een dak en eronder een grote samovaar met een bord op het dak waar in het Engels op stond ‘Teahouse Landi Kotal’. In het theehuis kreeg ik voor 1 dollar een ronde plak hasjiesj van een ongeveer 100 gram aangeboden. Even later werd verteld dat de bus pas over vier uur weer zou vertrekken. Door een dikke Afghaan met indrukwekkende tulband werden William en ik gevraagd of we de bazaar wilden zien. Na een kwartiertje kwamen we in een gedeeltelijk overdekte winkelstraat terecht met een wirwar van winkeltjes waar hoofzakelijk wapens verkocht werden. Een klein winkeltje had alleen een toonbank waarachter verveeld een Afghaan over heen hing. Zijn gezicht lichte op toen hij ons zag er werd driftig gebaard dat we bij hem moesten komen onder het roepen van mister, mister tjesh, tjesh. Maar iemand was ons voor en onze verbazing was groot toen de verkoper een steen uit de muur trok en die op de toonbank legde. De man legde wat geld neer en vertrok met zijn steen terwijl wij naar zijn toonbank liepen trok hij weer een steen uit de muur en zei stralend ‘tjesh’. Wiliam wees mij op een stempel in de steen en zei: ‘Well man this is hasjiesj’. Voor 30 dollar konden we een geborduurde jas van schapenhuid uitzoeken bij zijn buurman en dan kregen we een kilo hasjiesj cadeau. We vertrouwde het zaakje voor geen meter de hele bazaar verkocht zaken die volgens mij van de vrachtwagen waren gevallen, het was één groot roversnest.
Maar al met al, Afghanistan was een geweldig land en Pakistan viel op zijn zachts gezegd nogal tegen toen we eindelijk in Lahore waren hoorde we dat de grens tussen Pakistan en India gesloten was in verband met oorlogsconflicten. Na een week uitzingen in een smerig hotelletje mochten we de grens lopend passeren, overal liepen militairen en daar tussen twee hippies met een rugzak. Na een kilometer of tien stonden er riksja’s langs de weg en voor 1 dollar konden we naar Amritsar. William vond dat te veel en vroeg hoeveel roepies het was en dat bleek aanmerkelijk lager te zijn. In Amritsar zijn we uit elkaar gegaan, William nam de trein naar New Delhi en ik nam de bus die aanmerkelijk goedkoper was. Ik kon voor het eerst in lange tijd achterover leunen – de busreis zou als ik geluk had twee dagen duren.
Maar als je door een land als India reist is alles interessant, je aandacht ligt alleen maar bij je omgeving, af en toe wil je uit de bus springen omdat je meent dat de man met het antwoord voorbij wandelt. Maar dan blijkt dat New Delhi vergeven is van kerels in een lendendoekje met verfstrepen op hun voorhoofd die het antwoord weten. Al snel kwam ik er achter dat ik voor antwoorden naar het Noorden moest. Ik kom in het plaatsje Rishikesh terecht waar een sadhoe onder een heilige boom woont en onder het roepen van ‘Bam Bam Bhole Shankar’ mij een dikke chillum hasjiesj aanbied. Oké en gelukzalig zit ik op een betonnen platformpje naast een man die alleen maar grijnst en af en toe een voorbijganger iets toeroept. Als ik uiteindelijk weer tot samsara ben afgedaald beland ik bij een man die enveloppen met voorspellingen tegen betaling door een getraind vogeltje uit een stapel enveloppen laat pikken. Het is goeie handel en Ik mag bij hem bivakkeren, hij is getrouwd en heeft een broer met een oogziekte die ook bij hem woont. Ik blijf een week bij hem en hij zegt dat ik naar Ladakh moet dat daar gompa’s zijn. Ik geloof hem al weet ik bij god niet wat gompa’s zijn, het is wel weer een kleine 1000 km reizen. Gelukkig zijn de Indiërs gevoelig voor buitenlandse pelgrims en ik kan in het begin vaak gratis met vrachtwagens mee die met doodsverachting langs afgronden rijden waarbij lawines aan stenen met geraas in de afgrond donderen door de wielen van de truck. Daarbij rijd men in India links maar zit het stuur van vrachtwagens meestal aan de verkeerde kant. Vaak zit je tijdens een lift op de laadbak of als je geluk hebt in een bak boven op de cabine waar onder anderen beddengoed in zit. Soms hellen ze zover over dat je regelrecht de afgrond in kijkt. We rijden over bruggetjes van boomstammen waar snel stromende riviertjes door de gapende gaten tussen de boomstammen naar je grijnzen. Karavanen, schapen, alles loopt breeduit op de weg, althans de bevolking noemt het een weg.
Waar was ik ook weer naar op zoek? Niemand spreekt hier Engels, alles gaat met handen en voeten en met veel gegrijns. Iedereen heeft hier een kachelpijp op zijn hoofd, het verbaast me hoe die hoedjes blijven zitten. De mensen zijn stukken vriendelijker dan in Rishikesh, ze bedelen niet en iedereen bied je pocha aan, vettige zoute boterthee. De eerste keer is dat nogal schrikken en eerlijk gezegd went het nooit. Ik heb de reis gemaakt op zoek naar veiligheid langs de meest gevaarlijke plekken van de wereld, ik had met gemak dood kunnen zijn, waar ben ik aan begonnen en waar zal ik vannacht weer slapen?
G.J. Smeets zegt
“Ik heb de reis gemaakt op zoek naar veiligheid langs de meest gevaarlijke plekken van de wereld…”
Kennelijk wist je je veilig genoeg om gevaarlijke plekken op te zoeken. Mooi reisverslag dat begint onder de huiselijke tafel.