Zodra een debat op hoge toon gevoerd wordt, klinkt het. ‘Zullen we de feiten laten spreken?’. Feiten bieden kennelijk een uitweg. Ze worden gezien als wetenschappelijk, objectief en waardevrij.
Toch zitten er nogal wat mitsen en maren aan dat vertrouwen op ‘de’ feiten.
Wetenschappers bekritiseren bijvoorbeeld als regel elkaars vermeend objectieve feiten. De filosoof Karl Popper raadde wetenschappers aan om vanzelfsprekende feiten niet vanzelf te laten spreken. Feiten moet je volgens hem ‘falsifiëren’, aan de tand voelen en waar mogelijk tegenspreken.
Feiten zijn sowieso altijd iemands feiten, verzameld in een subjectieve context, en veelal vanuit onbewezen vooronderstellingen. Bewust of onbewust koestert men waarden, algemene principes die gedrag aansturen dat men verantwoord acht.
Dat feiten politiek gebruikt worden, versterkt de aanleiding tot wantrouwen. Juist in de politiek spelen subjectieve voorkeuren mee. Het politieke gebruik van feiten is in feite (!) een selectie op grond van waarden. Voor zijn aanhang gelden opinies die een fractieleider met overtuiging uitspreekt al snel als bewezen feiten. Leider en volgers delen vooronderstellingen en waarden. De betere kranten houden er daarom een fact checker op na.
Kortom, de feiten laten spreken is niet echt het verlossende woord. Alleen met inachtneming van de voorgaande mitsen en maren kan de discussie er een klein stukje verder mee komen.
Een betere uitweg als een discussie vastloopt, is: ‘Zullen we de waarden laten spreken?’. Dat maakt geen eind aan meningsverschillen, maar het vloertje onder ieders feiten wordt zichtbaar.