Vorig jaar behandelden Rob en Luuk in de serie Tweespraak de verschillen en overeenkomsten tussen psychotherapie en dzogchen. De serie wordt dit jaar onder dezelfde naam voortgezet maar de frequentie wordt maandelijks en de tweespraak gaat over een actueel onderwerp.
Rob: We hebben naar mijn idee twee fundamentele behoeftes die elkaar nodig hebben. De ene noem ik de behoefte je vrij te kunnen voelen in wie je bent. De andere noem ik de behoefte ons in liefde verbonden te willen voelen.
Het vrij voelen wordt met name gewaarborgd door onszelf kenbaar te maken aan de ander in wat er in ons leeft, wat we voelen, denken, willen en geloven. De ander in vertrouwen te nemen over onszelf. Het vrij voelen zie ik, in tegenstelling tot een gangbare mening, in veel mindere mate gewaarborgd in kunnen doen wat we willen.
Als we ook investeren in ons in liefde verbonden te kunnen weten, dienen we ook oprecht geïnteresseerd in de ander te zijn. Wat is de belevingswereld van de ander, wat maakt dat de ander voelt wat die voelt, denkt wat die denkt, wil wat die wil, doet wat die doet, gelooft wat die gelooft.
We zijn ontzettend veel aan het zenden. Ons kenbaar maken is kennelijk onze favoriet, zodanig dat we niet aan het begrijpen van de ander toekomen. Het luisteren waar we dan nog wel mee bezig zijn, is vaak gericht op het ontkrachten van wat de ander naar voren brengt. Gesprekken onder politici zie ik als een schoolvoorbeeld hiervan. Misschien zijn we eigenlijk vaak bezig om ons aan elkaar te verkopen om aan elkaar te bewijzen hoe verbindingswaardig we wel niet zijn als individualist. De balans tussen beide genoemde behoeftes lijkt zoek geraakt te zijn.
We hebben ons enerzijds de ander toe te vertrouwen wat er in ons leeft en tegelijkertijd actief geïnteresseerd te zijn in de ander. Als dit wederkerig is, zullen we ons vrij voelen te zijn wie we zijn en tevens zijn we actief de verbondenheid aan het intensiveren. Voorwaarde is wel dat dit plaats vindt in een vorm waar wederzijds respect uit blijkt.
Behalve dat we veel investeren in reclame over onszelf aan de ander zijn er diverse andere factoren die een rol kunnen spelen in het over-dimensioneren van het individualisme. Twee mogelijke factoren zijn bijvoorbeeld:
-Het ‘kostbare’ gelijk willen hebben, kan ook voortkomen uit een geloof dat als we een conflict hebben er een kloof zou zijn in onze verbondenheid. Als we dit conflict kunnen opheffen door de ander te overtuigen van ons gelijk zou de kloof overbrugd zijn.
– We met elkaar communiceren vanuit een geloof dat er in een contact met een ander slechts ruimte is voor een van de twee in wat we vinden of willen. Vanuit zo’n geloof heb je te strijden als je ruimte wil hebben in het contact.
Luuk: Mensen stammen af van de mensapen. Genetisch zijn we het meest verwant aan de bonobo’s. Zij leven in vrij grote groepen van soms wel honderd apen. Volwassen bonobo’s gaan vriendelijk en liefdevol met elkaar om, waarbij het opvoeden van de jongen een belangrijke gemeenschappelijke taak is. De zichzelf opofferende instincten van de bonobo’s kunnen verklaard worden door deze nadruk op langdurend, liefdevol en gezamenlijk opvoeden. Daarmee wordt de basis gelegd voor een moreel geweten. Volgens onderzoekers is de menselijke natuur (instinct) vergelijkbaar vriendelijk en samenwerkend.
Op een zeker moment ontstaat er bewustzijn bij de mens. Het perspectief van de mens verandert daardoor radicaal van in-de-wereld-zijn (één zijn met de wereld), naar ik-en-de-wereld. Net zoals bij kinderen het eerste bewustzijn gepaard gaat met losmaken, koppigheid, strijden en het-beter-weten, kan dat ook voor de mensheid als geheel zo geweest zijn. De mens ging door het zich bewust worden, strijden met zijn al aanwezige op verbondenheid en samenwerking gerichte instincten. Het morele geweten werd ontkend en bestreden, maar bleef knagen. Vanaf het ontstaan van het bewustzijn heeft de mens een verdeeld zelf: enerzijds de al aanwezige instincten (liefdevol, op samenwerking gericht) en anderzijds het op bewustzijn gebaseerde deel, dat op overleven en strijden is gericht.
Aanvankelijk is de wereld grotendeels onbegrepen en allerlei vormen van geloof vullen het ‘niet weten’ in. Het knagende geweten wordt opgevat als een gevolg van onze ‘slechte’ natuur, terwijl het juist andersom is. Ons instinct waarschuwt ons voor onze egoïstische levenswijze. Het denken van de mens ontwikkelt zich steeds verder, maar het besef dat onze natuur sociaal en liefdevol is, blijft duister. We zien namelijk een egoïstische, agressieve, zelfvoldane mens, die gelooft dat hij gelijk heeft.
Rob: Luuk, je stelt dat de mens door zich bewust te worden, ging strijden met zijn aanwezige instincten. Dat gaf hem onzekerheid en schuldgevoel, omdat hij zich moest redden in de wereld op een manier die niet in overeenstemming was met zijn natuur. Ik zie dat anders, maar wellicht kan je me dat uit de doeken welke logica je hierin ziet.
Luuk: Ik ken hierover een verhaal over ooievaars die elke winter naar Afrika vlogen en zomers weer naar Europa. Eén ooievaar kon door een speling van de natuur nadenken en iedere keer als hij de lange vlucht maakte, zag hij een prachtig gebied met voedsel onder zich. Hij vroeg zich af waarom hij daar niet naar toe zou vliegen, samen met zijn vrouwtje. Zijn instinct hield hem tegen, maar op een gegeven moment zei zijn vrouw: “we doen het, we knijpen er tussenuit”. Ze vlogen stiekem naar het gebied waar het fruit rijk aan de bomen hing, zodat het alleen voor hun zou zijn. Wat ze deden voelde verkeerd, maar ze hadden nu een vrije wil en ze besloten ongehoorzaam te zijn aan hun nare gevoelens. De twee ooievaars spraken af om op basis van denken hun beslissingen te gaan nemen. En het ging hun erg goed. Ze bouwden een goed onderkomen en brachten goede voorzieningen aan. Het gevolg was dat ze niet meer heen en weer hoefden te vliegen tussen Afrika en Europa en de overblijvende tijd gebruikten ze om nog meer na te denken en te overleggen. Hun instinct was het helemaal niet eens met hun rijke, egoïstische en tegelijk eenzame bestaan, maar daar luisterden ze niet naar. Ze waren dol op hun luxe en ze merkten dat ze door bezit nare gevoelens naar de achtergrond konden drukken.
Rob: Mijn standpunt is dat het ontstaan van het bewustzijn iets prachtigs is. We verlaten daarmee ons babystadium. Het wordt dan inderdaad iets van ik-en-de wereld. Eva wordt zich als eerste bewust in het paradijs van haar eigen wil en is vervolgens genegen ook Adam wakker te laten worden en bewust te worden van een eigen wil. Het bewustzijn van een ik-en-de-wereld geeft wat mij betreft nog geen innerlijke gespletenheid in ons. Vanuit ons natuurlijk zijn willen we in verbondenheid leven maar als het nodig is, gezien de feitelijke omstandigheden, ook overleven. Met ons bewustzijn kunnen we overschakelen van de ene modus naar de andere. Met ons bewustzijn willen we ook onze wereld begrijpen en maken we met onze taal een verhaal over de vermoedde samenhang in de wereld en welke plek we zelf daarin hebben. Deze verhalen over de werkelijkheid gaan we hanteren als zijnde waar. Pas dan doen de problemen hun intrede. We kunnen deze verhalen meer waarde toedichten dan de realiteit waardoor de kans dat we tegennatuurlijk gaan handelen zeer waarschijnlijk wordt.
Luuk: Ons denken kan vriend en vijand zijn. We kunnen overschakelen van de ene modus naar de andere, voorwaarde is wel dat we ons bewust zijn van onze interne verdeeldheid en de dynamiek die daarvan het gevolg is. Als we dit begrijpen, en we ook inzien dat onze natuur goed is en niet zoals we zijn gaan geloven slecht, zou vrijdenken meer gewaardeerd kunnen worden. Er zou dan meer vertrouwen zijn in de innerlijke overtuiging van mensen en minder nadruk op meelopen. Maar veel mensen geloven dat onze ‘slechte’ natuur bestreden moet worden met voorschriften. Ze worden volgelingen en strijders tegen het ‘kwaad’. De mensen die niet gehoorzamen aan het partijprogramma, ideologie of welk geloof dan ook, vormen daarbij het kwaad. Je hoeft maar iets afwijkends te zeggen of het oeverloze gehakketak begint, met een vorm van calvinistisch schuldgevoel als motor.
Piet Nusteleijn zegt
Deze tweespraak lees ik als een soort scheppingsverhaal.
“Op een zeker moment..ontstaat er bewustzijn van de mens”, schrijft Luuk.
Voor dit moment “had” of “was” de mens geen (één) bewustzijn?
Hier gaat deze Tweespraak over ‘de gelijkhebberige discussie’, mijns inziens de mist in.
(Ja,ik denk echt dat ik gelijk heb. Wat dit betreft past mijn reactie.Hoe zit het dan?)
De mens ís Bewustzijn.
Wil je een verhaal gaan vertellen, een nieuwe versie van een scheppingsverhaal, dan kan het niet anders dan dat ‘dit’ het vertrekpunt is:
In den beginne was Bewustzijn, en het Bewustzijn was een scheppende kracht.
Iets in deze trant.
Je mag het ook bij de oude woorden van de Bijbelse evangelist Johannes houden, met: “In den Beginne was het Woord (spreken) en het Woord was bij God en het Woord was God”.
Mijn voorkeur gaat uit naar die zin met “Bewustzijn”.
Met groet.