In de strips van Bill Watterson praat het jongetje Casper vaak met Hobbes, zijn pluchen tijger, over wat ons bezig houdt.
Er is een scène waarin Casper in volle vaart op zijn slee glijdt met Hobbes achterop.
Casper: ‘Paps zegt dat uitkijken naar iets vaak leuker is dan het eigenlijk hebben.’
Ze razen tussen bomen. Casper: ‘Ik vind hem dwaas. Ik haat wachten op iets. Ik wil alles meteen hebben.’
Ze razen over een afgrond. ‘Ik zou niet weten waar ik liever naar zou uitkijken dan het meteen te hebben. Jij?’
Hobbes houdt zijn poten voor zijn ogen terwijl ze boven de afgrond hangen en zegt: ‘Ik moet plots denken aan de dood.’
Casper: ‘Ik weet niet waarom ik moeite doe om een discussie aan te gaan met jou, als je altijd zo morbide bent.’
In een andere passage verklaart Casper zijn houding: ‘Het is geen ontkenning, ik ben alleen maar erg selectief in welke realiteit ik aanvaard.’
Is de essentie van onze westerse levenshouding niet dat we in volle vaart razen naar steeds meer hebben, over de afgrond van een collectieve ineenstorting? Waarom laten media een verkeersdeskundige uitgebreid verklaren dat we ons schrikwekkend aantal verkeersdoden kunnen vermijden door meer oplettend en minder snel rijden? Waarom vragen ze niet waarom e met zoveel auto’s in veel te brede straten door onze steden razen in plaats van met de fiets of met het openbaar vervoer te gaan?
En blijft dat collectieve gedrag niet het eindresultaat van al onze individuele blindheid? Ik laat een mooie kom vallen en begin te vloeken als een bezetene. Pas achteraf vraag ik me af of mijn reactie nodig was, ik was toch iemand die niet erg gehecht is aan bezittingen? Mijn partner zegt iets dat mij kwetst en plots vlieg ik uit. Pas achteraf realiseer ik me dat mijn reactie even kwetsend was als de hare. In beide gevallen was ik een robot, emotie was mijn brandstof en je zou kunnen zeggen dat mijn bewustzijn even boven de afgrond van onwetendheid hing. Ik wist letterlijk even totaal niet wat ik deed, blinde processen gingen met mij op de loop. Was ik ondertussen in feite niet geestelijk dood?
In feite val ik in zulke situaties terug in een primitieve overlevingsmodus. In het ene geval verlies ik een bezitting, in het andere psychische veiligheid. In beide gevallen ben ik in de ban van een kracht die ik niet beheers. Onze taal drukt dat controleverlies al eeuwen treffend uit: we worden ‘gegrepen’ door een idee, we ‘branden’ van verlangen, we worden ‘verteerd door passie of door haat.’ Is het niet interessant hoe in het Chinees het element vuur geassocieerd wordt met ‘het zich hechten?’ De vlammen hechten zich immers aan het hout; ze bijten zich er een weg door… Hechten we ons niet op dezelfde manier aan mensen en dingen? Wie zijn we zonder onze bezittingen, onze partner en onze kinderen? Hebben we zonder hen nog een identiteit? Bijten we ons niet in hen vast door op een vaak slinkse manier hun weg te proberen bepalen?
Soms ben ik geneigd om bepaalde verlangens te vergoelijken, want is een leven zonder passie niet saai en een mens zonder passie niet halfdood? Maar dan voel ik hoe teveel verlangens en zeker teveel haat zich een weg naar binnen vreten, en mij aantasten. Teveel passie maakt van mij een slaaf. Er is maar een passie die heilzaam is en dat is mededogen en de wil om goed te doen voor anderen.
De Boeddha benoemde het nirvana binnengaan op veel manieren, maar uitdrukkelijk ook als het ‘uitdoven’ van onze passies. Passie is duidelijk negatief als ze voortkomt uit de verslaving aan genot of de toestand van haat, maar het is ook een soort passie als ik in verwarring, in onwetendheid blijf zitten. Ik weet niet dat ik boven een afgrond hang, het duizelt mij voor de ogen. Er zit teveel rook in mijn ogen. Ik heb een houtkachel en kijk vaak door het venster naar hoe het vuur zich gedraagt. Soms komt het maar tergend traag op gang, soms breidt het zich razendsnel uit. Vaak is het onvoorspelbaar in welke richting de vlammen zich gaan uitbreiden. Zo leiden ook mijn emoties hun eigen leven, en gedragen ze zich zo snel en grillig dat mijn verstand te laat komt om te beletten dat ik ergens emotioneel door gegrepen word.
Een andere treffende omschrijving van hoe we ons aan iets hechten is dat we ‘grijpen naar’ dat iets. Als we het nirvana binnengaan, blijkt dat niets echt belangrijk was, geen dingen of mensen, maar ook geen vlammen, geen verlangen naar dingen of mensen. Het enige wat van belang is, is mijn oprechte liefde voor wat bestaat, mijn oprechte verlangen om alles te laten zijn en niets of niemand naar mijn hand te willen zetten. Als ik gehypnotiseerd blijf door de vlammen, merk ik niet hoeveel ik in de schaduw laat zitten, of hoeveel schaduw ik creëer.
Als ik niet wil wachten tot ik dood ben om mezelf te bevrijden, kan ik best nu al leren om het vuur in mij te temmen. Om te voorkomen dat mijn emotionele vlammen zich ergens aan hechten, want eens dat proces op gang is gekomen, is het meestal niet meer mogelijk om mij terug te trekken uit de brand. Mijn leraar David Brazier gebruikt een mooi beeld om te beschrijven hoe we zelfbeheersing kunnen opbouwen. Hij praat over een oven. Met een oven kunnen we niet alleen een vuur beheersen, we kunnen er vooral ook het vuur nuttig mee gebruiken, bijvoorbeeld om er een brood in te bakken. [1]
Een poëtische nabeschouwing:
soms ervaar ik mijn bewustzijn
als het flakkeren van een kaars
soms lijken wel zeven kaarsen
te staan te flakkeren in de wind
op de muren dansen wild de schaduwen.
[1] David Brazier, Zonder gruis geen parels, Asoka, Rotterdam 2001
DuS? zegt
Moge een ieder vol in het licht staan…
Frans-Jozef zegt
Wat een mooie beschouwing zeg! Dankjewel.