Wat is nu eigenlijk de intentie van zen, vraag ik de leraar, Norman Fischer, aan het begin van de sesshin, hier in Upaya in Santa Fé, Amerika. Ik begrijp het verschil tussen het waarnemen van de bewegingen van de geest, die ik in Vipassana leerde, en het naar je buik brengen van al je gedachten. Ik voel het verschil. Vipassana levert me scherpte op, inzicht in wat mijn geest allemaal tevoorschijn tovert. Op zijn best is mijn meditatie als een laserstraal, dwars door alle gemoeds- en geestesbewegingen. Nu ben ik wat onthand. Zen ben ik verleerd.
Na twee weken ‘personal practise’ is de sesshin gestart. Dat betekent verdubbeling van ochtend- en avondmeditatie, volledige stilte behalve de dagelijkse dharmatalk, en alle maaltijden in oriyoki-stijl. Dat wil zeggen, we eten in de zendo: wij in meditatiehouding en het eten wordt hoog gedragen binnengebracht en per persoon in onze bowls geserveerd, een voor een. Het is een heel ritueel met wat onwennigheid de eerste paar keren. Want alles is volgens een bepaalde orde. Hoe je je bowls uitpakt, neerzet, vult, wanneer je eet en hoe. Ook het schoonmaken van je bowls, lepel en eetstokjes gaat ceremonieel evenals het inpakken van je bowls. Het lukt me om de vereiste lotusbloem telkens mooi bovenop mijn pakje bowls gestrikt te krijgen.
Dankzij mijn knie, die ik niet te veel moet belasten, ben ik op een stoel gaan mediteren. Dat scheelt me een hele hoop pijn. Echt comfortabel wordt het natuurlijk niet-alledaags als je 40 minuten stil moet zitten.
De eerste dag slaap afgewisseld met pijn. De dag erop wordt het helderder. Dan een dag waarin ik helemaal blij ben met alles, alles is perfect zoals het is. Onmiddellijk afgestraft met een dag vol irritatie en scepticisme. Mijn buurvrouw op de mat snift voortdurend. Mijn irritatie kon ik niet oplossen door mijn buurvrouw die eindeloos snifte, te vragen ermee te stoppen. We zijn immers stil en op onszelf. De irritaties in mijn buik laten zakken is als een ruitenwisser in de stromende regen, het werkt maar heel even. Ik neem toch maar weer mijn toevlucht tot de Vipassana en onderzoek het gevoel. De scherpte in de irritatie herken ik als oud zeer, en ik doorvoel mijn woede, herken oude pijn erin van niet gezien en gekend worden in wat ik nodig heb, en dan is het weggebrand. De heftigheid van de irritatie is weg. Als ik nu vraag om aandacht voor het sniffen, is het zonder ergernis. Sniffen is alleen maar afleidend. Meer niet.
We bestuderen een oude tekst: ‘Vasubandhu’s 30 verses’, aan de hand van het boek met uitleg en commentaar van Ben Connelly. Vasubandhu probeerde 13 eeuwen geleden al de Mahayana traditie te verzoenen met de Theravada, zoals ik nu de Zen met de Vipassana.
“Seeds of karma”, noemt Norman de oprispingen zoals ik had met mijn irritatie. Alles wat in jou opkomt is gevolg van karma, een effect van wat je eerder deed of naliet. Daar kun je niets aan doen. Maar er is een moment tussen de ervaring en je reactie, en daar ligt je vrijheid. Je kunt die oprispingen voelen en zo verwerken, zonder erin te geloven dat de buitenwereld moet veranderen. Reageer je je irritatie af met gevoel dat je in je recht staat, of verwerk je eerst je emotie en ga je dan pas naar die ander reageren? Daarin ligt het verschil van wijsheid.
De zes zintuigen (alle zintuigen inclusief het denken) transformeren, leert Vasubandhu, leidt tot onderscheidingsvermogen – je ziet scherper wat van jou is en wat van een ander. Verwerken van karma maakt dat je het algemeen menselijke in alles wat in je opkomt herkent. Wat ik ervaar, ervaren alle mensen telkens weer. Iedereen neigt erin de werkelijkheid te willen veranderen omdat die ons lijkt dwars te zitten, maar dat is een illusie. Lijden is universeel en onze neigingen dus ook. Zo kan dit inzicht tot compassie leiden met alle levende wezens. En dat is precies de intentie van zen, krijg ik als antwoord van de leraar. Zen leidt tot compassie met jezelf en alle levende wezens. Ik ervaar het als een zachte kwetsbaarheid, die ik deel met iedereen.