‘Evam me sutam’, aldus heb ik gehoord. Deze woorden werden uitgesproken door Ananda, de neef en persoonlijke verzorger van de Boeddha. Volgens de traditie had hij een uitzonderlijk geheugen en reciteerde hij, tijdens het eerste concilie dat vlak na de dood van de Boeddha werd gehouden, alle leerredes. Evam me sutam is dan ook, traditiegetrouw, de aanhef van elke sutta in de Pali-Canon.
Alagaddupama-Sutta deel 2 (1)
In het vervolg van dit sutta gaat de Verhevene over tot een van de meest diepzinnige uiteenzettingen over de centrale leer van het boeddhisme, namelijk die over het ‘niet-zelf’ (anatta).
“Monniken er zijn zes [verkeerde] grondstellingen.”
[volgens het commentaar zijn dit verkeerde visies die de grond vormen voor meer uitgebreide verkeerde visies]
“Welnu, een niet-onderrichte, doorsnee mens, die onbekend is met de Leer, die beschouwt het lichaam als volgt: “Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf.”
Op dezelfde wijze beschouwt hij de gevoelens, de cognitie en de drijfveren”
[dit zijn vier van de vijf geledingen (khandha) van de persoonlijkheid. De vijfde geleding (perceptueel bewustzijn) wordt in volgende passage vertegenwoordigd door ‘het geziene, het gehoorde, etc. Deze vijf geledingen van het toe-eigenen vormen de bestanddelen van wat men als ‘zichzelf’ ervaart.]
“Hij beschouwt het geziene, het gehoorde, het gedachte, het waargenomene, het verkregene, het gezochte, het in de geest overwogene als volgt: “Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf.” Ook de stellingname: “De wereld is [identiek] aan het zelf; daarom zal ik na de dood onvergankelijk, permanent, eeuwig, onveranderlijk zijn en zal ik voor alle eeuwigheid blijven bestaan”; ook deze stellingname beschouwt hij als: “Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf.”
“Maar een onderrichte leerling, die bekend is met de Leer, die beschouwt het lichaam als volgt: “Dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.” Op dezelfde wijze beschouwt hij de gevoelens, de cognitie, (…) het geziene, het gehoorde, (…) de stellingname dat de wereld identiek is aan het zelf en hij daarom na de dood permanent, onveranderlijk, eeuwig (…) zal bestaan”. Dit alles beschouwt hij als: “Dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.”
“Omdat hij deze manier van beschouwen heeft, is hij niet geschokt om wat niet aanwezig is.”[‘niet aanwezig’ is het niet bestaan van een onveranderlijk, eeuwig zelf]
Na die woorden zei een monnik het volgende tot de Verhevene:
Heer, kan men eigenlijk wel geschokt zijn om wat niet aanwezig is in de buitenwereld?”
“Dat is mogelijk”, sprak de Verhevene.
“Hierbij denkt iemand als volgt: “Ach, ik had het en nu heb ik het helaas niet meer!” Of: “ach, had ik het maar! Helaas kan ik het niet krijgen!” Daarom treurt hij, jammert hij en raakt hij in verwarring. Zo is men geschokt om wat niet aanwezig is in de buitenwereld.”
“Heer, kan men ook niet geschokt zijn om wat in de buitenwereld niet bestaat?”
“Dat is mogelijk”, sprak de Verhevene.
“Hierbij denkt iemand als volgt: “Ik had het en nu heb ik het niet meer.” Of: had ik het maar; helaas kan ik het niet krijgen.” Maar daarom treurt hij niet, jammert hij niet en raakt niet in verwarring [omdat hij weet dat alles vergankelijk is]. Zo is men niet geschokt om wat niet aanwezig is in de buitenwereld.”
“Heer kan men geschokt zijn om wat innerlijk niet aanwezig is?” [d.w.z.: een eeuwig, onveranderlijk zelf]
“Dat is mogelijk”, sprak de Verhevene.
“Hierbij heeft iemand de volgende opinie: “De wereld is [identiek aan] het zelf; daarom zal ik na de dood onvergankelijk zijn, permanent, eeuwig.” Maar dan hoort hij hoe een Voleindigde of een leerling van een Voleindigde de Leer voor de eliminatie van alle stellingnames, vooroordelen, obsessies, overtuigingen, latente neigingen [voor het tot rust brengen van alle drijfveren] voor het opgeven van alle hechtingen aan bezit [voor de vernietiging van begeerte] voor passieloosheid, voor nirvana, onderwijst. Hij denkt daarop: “Ik zal dus vernietigd worden! Ik zal ten onder gaan! Ik zal er niet meer zijn!” En daarom treurt hij, jammert hij, weent hij en raakt hij in verwarring. Zo is men geschokt om wat innerlijk niet aanwezig is.”
“Heer, kan men ook niet geschokt zijn om wat innerlijk niet aanwezig is?”
“Dat is mogelijk”, sprak de Verhevene.
“Hierbij heeft iemand niet de volgende opinie: “De wereld is[identiek aan] het zelf; daarom zal ik na de dood onvergankelijk zijn, permanent, eeuwig.” Als hij dan een Voleindigde of een leerling van een Voleindigde de Leer voor de eliminatie van alle stellingnames, vooroordelen, obsessies, overtuigingen, latente neigingen, (…) voor nirvana, hoort onderwijzen denkt hij niet: “Ik zal dus vernietigd worden. Ik zal er niet meer zijn.” Daarom treurt hij niet, jammert niet, raakt hij niet in verwarring. Aldus is men niet geschokt om wat innerlijk niet aanwezig is.”
“Monniken, kunnen jullie bezit verwerven dat onvergankelijk, permanent, eeuwig en onveranderlijk is?”
“Zeker niet, Heer!”
“Goed, ook ik zie zo’n bezitting niet.”
“Monniken, kunnen jullie een leer of een opinie over het zelf opvatten, waarbij bij degene die haar opvat geen verdriet, weeklagen, pijn, terneergeslagenheid en vertwijfeling zou opkomen?”
“Zeker niet, Heer!”
“Goed, ook ik zie zo’n leer of opinie niet.”
“Monniken, als er een zelf is, zou er dan iets zijn waarvan ik kan zeggen dat het tot mijn zelf behoort?”
“Ja, Heer!”
“Of als er iets is dat tot mijn zelf behoort, zou men dan kunnen zeggen: “Ik heb een zelf?”
“Ja, Heer!”
“Maar als een zelf en wat tot een zelf behoort naar waarheid en werkelijkheid niet aangetroffen wordt, is dan ook niet de visie: “De wereld [is identiek aan] het zelf en daarom zal ik na de dood onveranderlijk, permanent en eeuwig zijn”, geheel en al dwaasheid?”
“Zeker, Heer!”
“Monniken, wat denken jullie? Is het lichaam onvergankelijk of vergankelijk?”
“Vergankelijk, Heer!”
“Wat vergankelijk is, is dat leedvol of plezierig?”
“Leedvol, Heer!”
“En wat leedvol, aan verandering onderworpen is, is het passend om het te beschouwen als; “Dit is van mij, dit ben ik, dit mijn zelf?”
“Zeker niet, Heer!”
“Wat denken jullie, monniken, zijn de gevoelens, de cognitie, de drijfveren en het perceptuele bewustzijn [khanda] onvergankelijk of vergankelijk?”
“Vergankelijk, Heer!”
“Wat vergankelijk is, is dat leedvol of plezierig?”
“Leedvol, Heer!”
“En wat leedvol, aan verandering onderwerpen is, is dat passend om het te beschouwen als: “Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf?”
“Zeker niet, Heer!”
“Daarom, monniken, elke lichamelijke vorm die er maar is – in het verleden, in de toekomst en in het heden, in jezelf of daarbuiten, grof of fijn, gering of verheven, veraf of dichtbij – die moet, overeenkomstig de werkelijkheid met volledig inzicht zo gezien worden: “Dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf”. Hetzelfde geldt voor gevoelens, de cognitie, de drijfveren en het perceptuele bewustzijn.”
“Zo ziende keert een goed onderrichte leerling van de edelen zich af van het lichaam, de gevoelens, van de cognitie, van de drijfveren en van het perceptuele bewustzijn.
Zich afkerend wordt hij vrij van passie; door passieloosheid wordt [de geest] bevrijd; in de bevrijde [geest] rijst de kennis op dat hij bevrijd is: “Vernietigd is geboorte, geleefd het heilige leven, gedaan is wat gedaan moest worden, er is niets meer dat tot terugkomst hier leidt”, [er is geen karma meer dat tot wedergeboorte op aarde leidt], zo beseft hij”.
“De goden – inclusief Indra, Brahma en Prajapati – slagen er niet in de monnik wiens geest zo bevrijd is te vinden. [Zij vinden niets waarvan zij kunnen zeggen: ] “Hierop is het bewustzijn van de voleindigde (van deze bevrijde monnik) gebaseerd.” En waarom? Al in dit bestaan is een voleindigde niet meer traceerbaar.”
[ Het commentaar geeft twee mogelijke verklaringen voor deze passage:
(1) Een bevrijde is niet meer traceerbaar, omdat hij in laatste instantie geen zelf heeft.
(2) De geest van de bevrijde is niet meer peilbaar, omdat het object van het bewustzijn van een voleindigde, nirvana is.]
Slot:
[ de Verhevene: ]
“De Dhamma is door mij aldus goed uiteengezet, hij is helder, open, manifest en onomwonden. Daarom, geeft op wat niet van jullie is: het lichaam, gevoel, cognitie, drijfveren en perceptueel bewustzijn. Als deze door jullie opgegeven zijn, zal dat jullie lange tijd tot heil en geluk strekken.”
(sutta ingekort)
Piet Nusteleijn zegt
Is dit artikel (qua vorm) ingewikkeld?
Ja zeker!
Daarom nogmaals gelezen..en nog een keer.
Wéér komt deze zin (een beetje ingekort):
“De goden slagen er niet in de monnik wiens geest zo bevrijd is te vinden…al in dit bestaan is een voleindigde niet meer traceerbaar”.
Het boek ‘Krishnamurti over Krishnamurti’ rond p.281 lees ik nogmaals en nog een keer en begrijp dat K. spreekt over de geciteerde zin over de Goden die ‘de monnik’ niet meer kunnen vinden.
“Wees zo ver weg dat zelfs jij je niet kunt vinden…wees zo ver weg dat jij zelfs niet weet waar je bent…blijf ver weg ergens waar zelfs jij je niet kunt vinden”.
Met groet.