In mijn cursus Tekenen I aan de Naropa Universiteit besteden we de eerste weken aan tekenen met potlood, heel langzaam, heel precies, met de nadruk op ontspanning. Het is repetitief, gewoontjes en soms saai. Tegelijkertijd is het bevredigend en stabiliserend. Dit schept vertrouwen. Deze eerste fase noem ik ‘gronden’. Je profiteert ervan als je lange tijd in deze modus blijft. Ik merk dat ik er steeds weer naar terugkeer. Na het gronden introduceer ik een tweede fase, die ik ‘springen’ noem. In deze fase maken we in een rap tempo gedurende twee minuten een heleboel portretten in inkt van elkaar. Dit veroorzaakt een soort paniek. Je moet springen; er is geen keuze. De provocatie maakt een eind aan het kalme gemak uit de grondingsfase. Humor speelt een belangrijke rol. Studenten worden voorbij het bekende uitgedaagd, en de resultaten, in dit geval de portretten, zijn vaak hilarisch.
Deze twee fasen van tot rust komen en springen zijn gerelateerd aan de twee fasen van meditatietraining: samatha en vipassana. In samatha, de eerste fase van gerichte discipline, ontwikkelt zich een vredige of kalme staat, terwijl in vipassana, de tweede fase, inzicht of helder zien aan het licht gebracht wordt. Zowel in de meditatiepraktijk als in het artistieke vak moet je in eerste instantie je conceptuele geest opschorten. Tijdens de eerste, nauwgezette fase van de training ontspant men zich keer op keer fysiek en mentaal, waardoor de geest zich in een staat van niet-dwalen kan vestigen. De geest rust gewoon uit, wakker. Dan kun je, binnen deze ontspannen alertheid, conceptualiteit herkennen, de gewoonte van de geest om verschijnselen te benoemen en te categoriseren, om verschijnselen te consolideren.
Bij de meditatiepraktijk van het volgen van de ademhaling is het cruciaal om goed te kijken om te zien of je de ademhaling volgt of dat je een verzonnen idee vasthoudt over hoe je de ademhaling zou moeten volgen. Zelfs als je zegt ‘volgt de adem’ impliceert dit dat er iets is dat iets anders volgt. Ademhaling vindt eenvoudigweg plaats. Het bewustzijn van de ademhaling en de ademhaling zelf zijn niet gescheiden; ze zijn er gelijktijdig. De enige manier waarop deze gelijktijdigheid kan worden gerealiseerd, is wanneer men het conceptualiseren van de ervaring loslaat. De ontbinding van de conceptualiteit kan beginnen via het geduldige, methodische werk van samatha. Dit is de essentiële basis voor de tweede fase, vipassana, waarin men de onbelemmerde kwaliteit van de geest ontdekt.
Hetzelfde geldt voor de artistieke opleiding. Als je gaat zitten om te tekenen, staat er meestal een sierlijk toneeldecor met persoonlijke geschiedenis klaar. Deze geschiedenis kan herinneringen bevatten aan mislukking of vernedering; of herinneringen aan succes, aanzien of slimmigheden. In beide gevallen raakt de daaruit voortvloeiende tekenactiviteit vermengd met een beredeneerd persoonlijk drama waarin eerdere mislukkingen of successen worden bevestigd. Hoe het ook zij, de herinneringen en hun conceptuele uitwerkingen zullen de directe ervaring vertroebelen van het zien van het getekende object, de waardering voor het gebruikte gereedschap en de eerbied voor de enorme magie en het mysterie van het wezen dat tekent.
Deze twee fasen van training, of het nu gaat om kunst of meditatie, zijn geen afzonderlijke entiteiten. In essentie zijn ze verenigd. Voor de meesten van ons worden deze fasen echter afwisselend ervaren als dat nodig is. Wildheid wordt getemd door methodische herhaling; zelfgenoegzaamheid wordt ontkracht door inzicht, inzicht in het potentieel om in alle situaties de gewoontes van de geest te doorzien. Mindtraining – vooral voor kunstenaars – moet de bereidheid omvatten om de grenzeloze energie van de geest, zijn vindingrijkheid, in al zijn schittering en rommelige complexiteit aan te wenden. Spelen doordringt alles.
Bron: Inquiring Mind Spring 2002 Vol.18#2
www.inquiringmind.com/article/1802_25_three-artists/
Bron magazine SIMsara, februari 2024. Uitgave van de Stichting Inzichts Meditatie. Vertaling: Hans Gijsen.