De oorsprong van het boek Just and unjust wars van de Amerikaanse politicoloog Michael Walzer ligt in de anti-Vietnamoorlog beweging. In 1977 verscheen de eerste uitgave en in 2006 de vierde. De auteur onderzoekt de rechtvaardiging van oorlog en maakt onderscheid tussen agressieoorlog en zelfverdedigingsoorlog van het slachtoffer en de handhaving van het oorlogsrecht. Het is een understatement, maar zoveel jaar na de eerste uitgave en de vierde, blijkt in 2024 de oorlog nog niet uitgebannen. Integendeel, vele malen per dag worden we bestookt met beelden uit de hel, met berichtgeving en analyses. Dit korte artikel gaat in op delen van Walzer’s invloedrijke boek.
Michael Walzer noemt de verzameling normen, gebruiken, beroepscodes, wettelijke voorschriften, religieuze en filosofische principes en dergelijke die samen onze oordelen bepalen over militair gedrag in oorlogstijd, de ‘war convention’.
Cynisme en verontwaardiging
Gedurende eeuwen zijn de uitgangspunten van deze overeenkomst over het oorlogsrecht verklaard, bekritiseerd en aangepast. Toch is zij een van de gebrekkigste menselijke uitvindingen ooit, omdat zij is aangepast aan de praktijk van de moderne oorlogsvoering. Die oorlogsvoering bepaalt de voorwaarden van de morele situatie die ontstaat als legers van slachtoffers elkaar treffen. Zij tolereert dit slachtofferschap en hiermee begint alles. De oorlogsconventie wordt daarom vaak gezien als een program om oorlog te tolereren, terwijl een program voor de afschaffing van oorlog nodig is. Oorlog is hel, zelfs als de regels strikt toegepast worden. Zo hels zelfs dat de gedachte aan een mogelijkheid om hem te bedwingen ons vervult van cynisme. We zijn tegelijkertijd verontwaardigd als die mogelijkheid ontbreekt.
De morele werkelijkheid van oorlog bestaat uit twee delen en oorlog wordt twee keer beoordeeld, aldus de auteur. Als eerste vanwege de redenen die staten aanvoeren om oorlog te beginnen (jus ad bellum) en als tweede vanwege de gebruikte middelen (jus in bello). Bij jus ad bellum gaat het om agressie of zelfverdediging en bij jus in bello of de toegestane regels van inzet (rules of engagement) zijn nageleefd of overtreden. Beide staan los van elkaar. Walzer vindt dit verontrustend: ‘Het begaan van agressie is een misdrijf, maar een agressieve oorlog is een door regels beheerste activiteit. Het is gerechtvaardigd om zich tegen agressie te verzetten, maar het verzet ertegen is onderwerp van morele (en wettelijke) beperkingen. Het dualisme van jus ad bellum en jus in bello bevindt zich in het hart van datgene wat het meest problematisch is aan de morele werkelijkheid van oorlog. Immers, een gerechtvaardigde oorlog kan met ongerechtvaardigde middelen worden uitgevochten en een agressieve staat kan met correcte middelen strijd voeren.
Genationaliseerd
Duizenden soldaten stierven bij Verdun en aan de Somme, want ze waren beschikbaar, de moderne staat had hun levens immers ‘genationaliseerd’. Ze kozen niet uit patriottisch enthousiasme om zich te storten in het prikkeldraad. Vaderlandsliefde verklaart deels hun beschikbaarheid, maar zij stemden vooral in om hun familie en vaderland. Dit maakte geen eind aan de morele oordelen. Ondanks hun militaire onderworpenheid en onvrijwilligheid worden soldaten gehouden aan gedragsnormen in oorlogssituaties.
Soldaten kunnen niet lang worden blootgesteld aan moderne oorlogsvoering zonder anderen hun persoonlijke pijn en lijden te verwijten. Dit zijn niet de heersende klasse van hun land of de heersende klasse van het vijandige land, maar de vijandige soldaten. Ondertussen weten ook zij dat die anderen niet persoonlijk verantwoordelijk zijn. Dit onderbreekt soms de haat en blijkt uit brieven naar huis, oorlogsmemoires.
Bewapend is deze soldaat een vijand, maar hij is niet mijn vijand. Oorlog is geen onderlinge relatie tussen mensen, maar tussen politieke entiteiten met hun menselijke instrumenten. Soldaten zijn echter niet willoos en dit verdwijnt nooit helemaal, behalve in zeer extreme situaties. Op die momenten in de strijd dat soldaten moeten kiezen, zijn ze verantwoordelijk voor wat ze doen.
Zes stellingen van de agressietheorie
‘Agressie’ is hoe oorlog heet, aldus de auteur. Elke schending van de territoriale integriteit en schending van de politieke soevereiniteit van een staat is agressie. De tegenhangers van binnenlands geweld (’domestic violence’), als gewapende overvallen, afpersing en moord in allerlei gradaties hebben maar één naam als het om oorlog gaat. Het kwaad dat de agressor aanricht is het dwingen van mannen en vrouwen om hun leven te wagen in ruil voor hun rechten. Burgers reageren verschillend, soms geven ze zich over, soms vechten ze afhankelijk van de moraal en de materiële situatie van hun land en hun leger. Ze hebben altijd het recht om zichzelf te verdedigen en vaak heeft moreel gezien deze harde keus vaak de voorkeur.
In zes stellingen geeft de auteur het ongereviseerde basismodel weer van de agressietheorie:
1.Er bestaat een internationale gemeenschap van zelfstandige staten.
Het zijn staten, geen privépersonen. Personen en hun belangen worden behartigd door hun regering. Hoewel staten zijn opgericht in het belang van leven en vrijheid van hun bevolking, kunnen ze niet in naam hiervan hiertoe worden gedwongen door andere staten. De internationale gemeenschap kan de mensenrechten van privépersonen erkennen, maar niet dwingend opleggen zonder de heersende waarden van staten ter discussie te stellen.
2.Deze internationale gemeenschap beschikt over een wet die de rechten van de leden vastlegt, vooral de rechten op territoriale integriteit en soevereiniteit.
De wet verwijst alleen naar staten en wordt bepaald door hun onderlinge omgang, een gecompliceerd proces van conflict en instemming.
3.Iedere krachtsuitoefening of dreiging met krachtsuitoefening van een staat tegen de politieke soevereiniteit of territoriale integriteit van een andere staat is agressie en is een criminele handeling.
Het gaat strikt om feitelijke of dreigende grensoverschrijdingen, dit wil zeggen: invasies en fysieke aanvallen. Een staat kan alleen beweren gedwongen te zijn om te vechten als de noodzaak ertoe duidelijk en dwingend is.
4.Agressie rechtvaardigt twee soorten vijandelijke reacties, dit zijn: een zelfverdedigingsoorlog door het slachtoffer en handhaving van het oorlogsrecht door het slachtoffer en ieder ander lid van de internationale samenleving.
Een verplichting van de omstanders is moeilijk te bepalen, maar de agressietheorie vereist een wijdverspreide bijdrage aan de handhaving van het oorlogsrecht.
5.Niets anders dan agressie rechtvaardigt oorlog.
Het algemene doel van de theorie is de aanleiding voor oorlogsvoering te beperken.
6.Wanneer de agressorstaat militair is afgeslagen, kan deze ook worden bestraft.
De opvatting van de gerechtvaardigde oorlog als een vorm van straf is oud, maar in het internationaal recht is dit niet duidelijk vastgelegd. Het doel van bestraffing is ook niet duidelijk: wraak, afschrikking, behoud of verandering?
Nuances
De grondbeginselen lijken eenvoudig, maar het artikel van Het Parool merkt terecht op dat Walzer allerlei nuances aanbrengt en vraagt zich daarom af ‘of de ethische beschouwing wel het duidelijke kompas biedt dat hij voorstelt.’ Walzer beredeneert uitgebreid de nuanceringen van het basismodel.
Anticipatie
Over het algemeen is oorlog pas toegestaan als de andere partij het eerst heeft toegeslagen. De Zesdaagse Oorlog tussen Israël en Egypte begon op 5 juni 1967. De Israëli’s voelden zich gerechtigd als eerste toe te slaan, door de militair dreigende gebeurtenissen in de weken ervoor. Walzer noemt dit een legitieme anticipatie en een belangrijke aanpassing van het wettelijke denkkader (‘legalistic paradigm’). ‘States may use military force in the face of threats of war, when the failure to do so would seriously risk their territorial or political independence.’
Interventie
Een staat heeft zelfbeschikkingsrecht, wat niet hetzelfde is als politieke vrijheid van de bevolking. Het is met soevereine staten als met individuen, schrijft Walzer. Er zijn dingen die we niet voor hen kunnen regelen, zelfs niet voor hun ogenschijnlijke bestwil. Echter, interventie is in sommige gevallen bij uitzondering tóch toegestaan en uitsluitend in concrete gevallen vanwege de urgentie en de extreme situatie.
Een voorbeeld is de Indiase militaire invasie in 1971 van Oost-Pakistan, het latere Bangladesh, als reactie op de gruwelijk onderdrukking en dreigende uitroeiing van de bevolking door het West-Pakistaanse leger. De bevolking was in opstand gekomen tegen de achterstelling door West-Pakistan. ‘De Indiërs kwamen het land binnen en vertrokken, versloegen het Pakistaanse leger, maar vervingen deze niet en legden geen politieke controle op aan de opkomende staat Bangladesh. De interventie wordt als humanitair aangemerkt, omdat het een reddingsoperatie was, met een strikt en nauw omschreven doel.’
Extreme noodsituatie
‘Ik heb de moeilijkste vraag bewaard tot het laatst’ schrijft Walzer op bladzijde 323. Wat moeten we zeggen over militaire (of politieke) leiders die bewust de oorlogsregels overtreden en burgers doden in het geval van een extreme noodsituatie (‘supreme emergence’)?
De Britse terreurbombardementen leidden tot de dood van 300.000 Duitsers en 780.000 zwaargewonden, meestal burgers. Veel lager dan het aantal slachtoffers van het nazisme weliswaar, maar het zijn onschuldige burgers. De bombardementen vormden een precedent voor de beslissing van president Truman om atoombommen te af te werpen op Hiroshima en Nagasaki.
De auteur bespreekt de militaire en morele rechtvaardiging van de Britse terreurbombardementen. ‘It does seem to me that the more certain a German victory appeared to be in the absence of a bomber offensive, the more justifiable was the decision to launch the offensive. Here was a supreme emergency, where one might well be required to override the rights of innocent people and shatter the war convention.’ Hij bepleit dat er grenzen worden gesteld aan wat een ‘extreme noodsituatie’ inhoudt.
Die noodsituatie was volgens hem immers al lang voorbij voordat deze Britse bombardementen hun hoogtepunt bereikten. Het beslissende moment was juli 1942 om te stoppen met het bombarderen van steden en om voortaan alleen militaire doelen te bestoken. Walzer onderbouwt dit uitgebreid. De aanvallen op steden gingen desondanks door om de Duitse oorlogsinspanning te verder te verzwakken en om de Duitse bevolking te terroriseren. Het dieptepunt was Dresden in het voorjaar van 1945, toen Duitsland de oorlog nagenoeg al had verloren. In het geval van Dresden had Churchill aanvankelijk nog bedenkingen, maar die golden daarvoor al eerder voor de bombardementen op Hamburg en Berlijn. Hij zag geen aanleiding om de vernietiging van Dresden te voorkomen.
Kort na het bombardement ontstond de kritiek erop, ook onder de geallieerden en nog altijd is het onderwerp omstreden. Hetzelfde geldt voor Hiroshima en Nagasaki.
In zijn toespraak voor het Amerikaanse volk op 12 augustus 1945 verklaarde president Harry Truman: ‘We have used [the bomb] against those who attacked us without warning at Pearl Harbor, against those who have starved and beaten and executed American prisoners of war, against those who have abandoned all pretense of obeying international laws of warfare. We have used it in order to shorten the agony of war….’
Walzer schrijft op bladzijde 266 van zijn analyse: ‘The only possible defence of the Hiroshima attack is its utilitarian calculation made without a sliding scale, a calculation made, then there was no room for it, a claim to override the rules of war and the rights of Japanese civilians.’ Geconfronteerd met de rechten van de Japanse burgers had Truman direct moeten besluiten af te zien van het nucleaire bombardement van Hiroshima en later Nagasaki.
Conclusie
Walzer schrijft als laatste zinnen van zijn boek dat moraliteit meestal in een oorlogssituatie wordt getest onder de alledaagse druk van het militaire conflict. Al is het niet eenvoudig, maar meestal is het volgens hem mogelijk om de vereisten van rechtvaardigheid te handhaven. Extreme noodsituaties maken ons onrustig, maar zijn onvermijdelijk, want er bestaat geen universele orde waarin het bestaan van naties en volkeren nooit worden bedreigd. Hij concludeert dat er alle reden is om te streven naar zo’n orde, waarbij de moeilijkheid is dat we soms geen keuze hebben en ervoor moeten vechten.
Er valt veel af te dingen op deze opmerking alleen al omdat oorlog hel is en blijft, zelfs als de regels juist worden toegepast. Extreme noodsituaties zijn onvermijdelijk, maar volgens de auteur hadden de Britten nadat die situatie geweken was moeten stoppen met het bombarderen van Duitse steden. Later had president Truman moeten besluiten af te zien van het nucleaire bombardement van Hiroshima en Nagasaki. Op bladzijde 274 van zijn boek schrijft Walzer dat nucleaire afschrikking sinds 1945 een manier is om te handelen in extreme noodsituaties en deze zijn volgens hem een blijvend verschijnsel geworden. Tegenover een immorele aanval staat een immoreel antwoord en dit is hoe deze (immorele) afschrikking werkt. Oorlog is een extreme vorm van Lijden en de Boeddha kan volgens de overleving hierover meepraten. Bekijk vooral de biografische documentaire over de Britse oorlogsdichter Siegfried Sassoon. Moedig voorwaarts en niet vergeten.
Aanvulling
De hele westerse wereld omhelsde direct na de Tweede Wereldoorlog het liberale rechtvaardigheidsideaal, dat de grondslag was van de Tribunalen van Neurenberg en Tokio. Duitse en Japanse leiders werden berecht wegens oorlogsmisdaden, misdaden tegen de vrede en misdaden tegen de mensheid. ‘De laatste misdaadcategorie doorbrak het soevereiniteitsbeginsel: misdrijven als volkerenmoord binnen een staat vormden voortaan ook een ingreep door andere staten’, bladzijde 17 van het boek Onrecht, in het hoofdstuk Oorlog voedt op tot vrijheid. In 1948 hebben de Verenigde Naties de Universele Verklaring van de Mens uitgevaardigd, maar de universele geldigheid ervan is omstreden.
Nadat de communistische wereld instortte leek in de jaren 1990 een Nieuwe Wereldorde te ontstaan. In de westerse wereld werden de mensenrechten in praktijk doorgevoerd door het Europees Hof van de Rechten van de Mens. De permanente leden van de Veiligheidsraad stemden in met militaire interventie tegen Irak, dat Koeweit in een onverhoedse aanvalsoorlog onder de voet had gelopen. Andere voorbeelden zijn de instelling door de Veiligheidsraad van de twee ad hoc tribunalen om oorlogsmisdrijven in Joegoslavië en Rwanda te berechten. Misdadigers tegen de mensheid moesten zich verantwoorden voor het Tribunaal van De Haag.
Het liberale rechtvaardigheidsideaal wordt echter niet wereldwijd geaccepteerd en principiële tegenstanders geven aan dat dit niet ook niet wenselijk is. ‘Sterker nog, door hun individualistische karakter zouden ze de traditionele gemeenschapszin ondermijnen en normloosheid en zedenverval uitlokken.’ C.W. Maris van Sandelingenambacht, emeritus-hoogleraar rechtsfilosofie schrijft dat haalbaarheid en nationaal belang weer aan invloed winnen bij het bepalen van de internationale politiek. ‘Het is dus nog steeds de vraag in hoeverre onrechtvaardigheid in de vorm van schending van de mensenrechten en misdaden tegen de vrede kan dienen als grond voor een rechtvaardige oorlog.’
Het boek Onrecht bevat diverse interessante bijdragen, bijvoorbeeld de bijdrage van Takashi Yoshida’s Victor’s justice or a victory for justice? An historical analysis of the Tokyo War Crimes Trial.
Opmerkingen
De politicoloog en filosoof Michael Walzer (1935) was hoogleraar aan het Institute for Advanced Study van Princeton. Hij groeide op in een Joods gezin in New York. In zijn standaardwerk Just and unjust wars uit 1977 betoogt hij dat niet alle oorlogen onrechtvaardig zijn en pleit voor een moderne theorie over een rechtvaardige oorlog.
Het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies in Amsterdam is een nationaal en internationaal expertisecentrum voor interdisciplinair onderzoek naar de geschiedenis van wereldoorlogen, grootschalig geweld en genociden, en de maatschappelijke uitwerking hiervan. Daarnaast verzamelt, bewaart en ontsluit het archieven en collecties.