Voor de Boeddha is ‘geboorte’ het samenkomen van de vijf aggregaten (P. khandhas) en ‘dood’ het uiteenvallen ervan.
Dit alles zonder ook maar enige verwijzing naar een individueel ‘zelf’ of een ‘ziel’. Deze khandhas zijn geen ‘substanties’; het zijn vluchtige ‘processen’ die van moment-tot- moment ontstaan en vergaan.
Zo is ‘geboorte’ het begin van een efemeer verschijnsel; ‘dood’ is er het einde van. Een proces. Het gevolg van een multitude van oorzaken (P. hetu’s) en voorwaarden (P. paccaya’s). Een proces dat geen verdere metafysische overweging vergt. Louter een vaststelling.
De oorzaak van onze illusoire invulling van wat geboorte en dood is, ligt in het menselijk verlangen naar steeds opnieuw ontstaan, naar ‘worden’ (P. bhava), naar wedergeboorte. Dit voortschrijdend natuurlijk proces van ontstaan en vergaan vraagt niet om zingeving. Louter om aandacht (P. sati) en aanvaarding (P. upekkha).