There is no self.
This is uncontrived.
Its outside and inside are completely pure.
Just as we are,
We do not move.
We do not stop.
We have no cessation.
We are beyond the objects that are to be visualized.
Our visualizations of dedication are pure.
Even a name for Buddhahood
Does not exist,
So there is no Buddha.
Vows, discipline, and samaya
Are the diseases of attachment.
There is nothing that goes beyond
The samaya that we break or do not break.
We may protect them,
But our happiness will fall behind us.
We may stab at an earthen vessel with the point of a needle,
And in the end it will be destroyed.
In the same way,
The vast attachments of our love for the ten directions
Leave us with nothing to take up or put down.
The heart-essence of spacious unchangingness
Pervades all things.
We abide in a primordial pervasion,
So if we do not make some great medicine,
Our objective of travelling in high status
Will be exhausted.
The time for our freedom will not come.
We are like fish caught on hooks.
We are beyond the Dharmas that we can look at.
We are selfless and alone.
We do not take anything up.
We do not give anything up.
We live totally naturally.
There is no object that we might find through searching.
This is the heart of emptiness.
To desire a quest
Is like being a deer that is harassed by optical illusions.
We live on the path of spontaneously perfect self-origination.
We are not nonexistent,
But the heart-essence of our absence does appear.
This is non-dual,
And it is beyond the limitations of words.
This is beyond any path of practice.
It is superior to any vows or quests.
In de achtste eeuw van onze jaartelling ging de Tibetaanse vertaler Vairochana naar India en keerde terug naar Tibet met de Tantra’s van de Grote Volmaaktheid. Iedereen is het erover eens dat de Vijf Vroege Vertalingen en de Dertien Latere Vertalingen tot de vroegste geschriften behoren die in het Tibetaans zijn vertaald, maar er is enige onenigheid over de titels en de inhoud van deze verzamelingen. In de eeuwen na deze vertalingen brokkelde de dynastie die Tibet regeerde af, en na een lange periode van duisternis werd de liefde voor het leren weer aangewakkerd door nieuw binnengekomen leringen uit India. Tegen de twaalfde eeuw, meer dan driehonderd jaar na het leven van Vairochana, werden degenen die zich hielden aan de leringen uit zijn tijd de Ouderen of Nyingma genoemd, terwijl degenen die zich hielden aan de nieuwe leringen uit India de Modernen of Sarma werden genoemd. Veel geschriften hadden de eeuwen van omwenteling overleefd in het bezit van particulieren, en waren gekopieerd en doorgegeven als dat nodig was, maar van veel titels waren meerdere versies gekomen, zowel korte als uitgebreide, en er bestaan veel verschillende lijsten van titels voor de Achttien Tantras. Het was in deze omgeving dat Nyima Dorje, een kleine geestelijke van gNyi-ba, het werk deed om een editie van de Tantras samen te stellen van de vijf vroege en dertien latere vertalingen die twee volledige sets van achttien Tantras omvat. De eerste is een verzameling van uitgebreide versies van elke titel. Deze wordt dan aangevuld met het kwartet van de cyclus Doorsnijden van Samsara aan de wortel, dat samenvattende versies bevat van de achttien Tantras. De Tantra’s van de Vijf Vroege Vertalingen staan in De Vuilloze Tantra die gelijk is aan de Zon en de Maan. De Tantra’s van de Dertien Latere Vertalingen staan in De Ongeboren Tantra die gelijk is aan een Kostbaar Juweel. Nyima Dorje’s uitgave van de Vijf Vroege en Dertien Latere Vertalingen werd gecanoniseerd in de Honderdduizend Tantra’s van de Ouderen (Nyingma Gyubum), waar deze Tantra’s vandaag de dag te vinden zijn. In het classificatiesysteem dat de Grote Perfectie literatuur in drie secties verdeelt: De geest sectie, de ruimte sectie, en de upadeśa instructie sectie, de Achttien Tantras behoren tot de geest sectie, en worden beschouwd als kern lectuur in dit gebied.
Christopher Wilkinson begon zijn carrière in de boeddhistische literatuur in 1972 op vijftienjarige leeftijd, toen hij de toevluchtsgeloften aflegde van zijn goeroe Dezhung Rinpoche. In datzelfde jaar begon hij met de formele studie van de Tibetaanse taal aan de Universiteit van Washington onder Geshe Ngawang Nornang en Turrell Wylie. Daarna ontving hij vele instructies van Kalu rinpoche en voltooide hij de traditionele beoefening van vijfhonderdduizend Mahamudra-voorbereidingen. Op achttienjarige leeftijd werd hij boeddhistisch monnik en woonde hij in het huis van Dezhung rinpoche terwijl hij zijn studie voortzette aan de Universiteit van Washington. In 1980 studeerde hij af met een B.A. in Aziatische talen en literatuur en een B.A. in vergelijkende religie (College Honors, Magna Cum Laude, Phi Beta Kappa). Na een rondreis van twee jaar langs boeddhistische pelgrimsoorden in heel Azië werkte hij vijf jaar bij de hervestiging van vluchtelingen in Seattle, Washington, waarna hij naar de Universiteit van Calgary ging voor een M.A. in boeddhistische studies, waar hij een baanbrekend proefschrift schreef over de Yangtik-overdracht van de Grote Perfectie-traditie, getiteld “Clear Meaning: Studies over een dertiende-eeuwse rDzog chen Tantra”. Vervolgens werkte hij aan een kritische editie van de Sanskriet tekst van de 20.000 regels tellende Perfectie van Wijsheid in Berkeley, Californië, gevolgd door een intensieve studie van de Birmese taal in Hawaii. In 1990 begon hij drie jaar als gasthoogleraar Engelse literatuur in Sulawesi, Indonesië, waar hij de overblijfselen van het oude Sri Vijaya-rijk onderzocht. Hij werkte enkele jaren als research fellow voor de Shelly and Donald Rubin Foundation en speelde een rol in de vroege ontwikkeling van het Rubin Museum of Art. In de jaren daarna werd hij Research Fellow aan het Centre de Recherches sur les Civilisations de l’Asie Orientale, Collège de France, en doceerde hij vijf jaar aan de University of Calgary als assistent professor. Hij heeft vele boekdelen met vertalingen gepubliceerd, en gaat hiermee door.