De Vlaming Guy Dubois is de auteur van het boek ‘Yatra naar Majjhimadesa – een pelgrimsreis naar het Middenland’. Guy was in India op onder meer de locatie waar de Boeddha tot verlichting kwam op een pelgrimstocht met zeventien gevorderde yogi’s uit veertien landen langs alle plekken waar de Boeddha hen 2.600 jaar geleden was voorafgegaan.
Al de boeken van Guy Dubois zijn vrij van copyright. ‘Wanneer ook maar één woord van al mijn teksten tot inzicht kan leiden bij één persoon, zou ik me gelukkig voelen.’ Het boek ‘Yatra naar Majjhimadesa – een pelgrimsreis naar het Middenland’ kan vrij gedownload worden via deze link.
Dit boek beschrijft de yatra van een collectief pelgrims in Majjhimadesa in het najaar van 2018. Dit Middenland correspondeert met de huidige deelstaten Bihar en Uttar Pradesh in het noordoosten van India en het laagland van zuidelijk Nepal—de Terai —aan de voet van de Himalaya. Alhoewel sommige, in de Pali-canon vermelde locaties, niet of niet meer exact kunnen geïdentificeerd worden, was Majjhimadesa in de tijd van de Boeddha een vastomlijnd geografisch en cultureel begrip.
De Pali-canon omschrijft het Middenland als volgt:
‘Van de stad Kajangata in het oosten tot de Salalavati-rivier in het zuidoosten van de stad Satakannika in het zuidwesten tot de brahmaanse stad Thuna in het westen en het Usiraddhaja gebergte in het noorden.’
Deze streek—ooit het epicentrum van één van de meest erudiete civilisaties die de mens heeft voortgebracht—schiep een cultuur waar de Grieken tijdens de hellenistische periode met bijzonder ontzag naar opkeken:
‘Waar het woord van bhikkhu Nagasena het net van de suttas ontrafelde aan de Griekse koning Milinda, diep duikend in de Abhidhamma en de Vinaya—kleurrijk zowel door parabels als naar methoden.’
De Majjhimadesa was de broedkamer van de Dhamma —de Leer van de Boeddha’s. Het is het gebied waar de Boeddha geboren werd, waar hij tot Zelfrealisatie kwam, waar hij predikte en het parinibbana bereikte. In Boeddha’s tijd waren overgrote delen van het Middenland bedekt met junglevegetatie. De fauna was veelzijdig en bestond o.m. uit leeuwen, tijgers, herten, olifanten en neushoorns. De Boeddha omschreef zijn ruwe habitat als volgt:
‘Een streek karig met aangename bosjes, attractief natuurschoon en bevallige meren. Talrijker zijn de ruige plaatsen, de ondoorwaadbare rivieren, het struikgewas vol doornen en ontoegankelijke bergen.’
Luchtvervuiling
Momenteel is de Majjhimadesa door ontbossing, industriële en menselijke vervuiling en overpopulatie een quasi boomloze vlakte met een ongeziene luchtvervuiling. Het is één van de meest verpauperde en gepollueerde gebieden ter wereld. De lokale bevolking bestaat voor het grootste gedeelte uit hindoes en moslims. Autochtone boeddhisten vormen een uitzondering: de meeste boeddhistische tempels, kloosters en bedevaartplaatsen worden—met een buitengewone zorg en een uitzonderlijke devotie—onderhouden door allochtone bhikkhus en bhikkhunis van Zuidoost Aziatische origine.
Het is in dit Middenland dat een zorgvuldig samengesteld, kosmopolitisch gezelschap van 17 gevorderde vipassana-yogi’s uit 14 landen hun pelgrimstocht liepen. Zij volgden dezelfde weg die Siddattha Gotama 2.600 jaren geleden voorging. Zij liepen het pad van de Mahapurisa, zoals het extensief beschreven staat in de Tipitaka en in de Vinaya Mahavagga. Dit groepje mediteerders—Kalyanamittas pur sang—vormde gedurende vijf weken mijn Sangha. Een reizende Sangha op zoek naar innerlijke bevrijding…
Dhammapada:
‘Wie op reis geen metgezel tegenkomt, Die beter is dan hemzelf, Of zijn gelijke is, Moet resoluut alléén verder gaan. Neem geen dwaas tot metgezel.’
Een pelgrimstocht mogen maken in zulk eminent gezelschap is een bijzonder geschenk. Kalyanasahaya. Het Middenland als een yatri kunnen doorkruisen op mijn leeftijd is een toegift. Om mijn inzicht in de buddhasasana te verdiepen. We verbleven uitsluitend in zowel boeddhistische kloosters van alle tradities als in vipassana-centers, wat, in beide gevallen, borg staat voor basale, maar erg hygiënische toestanden. Het voedsel was exclusief vegetarisch, wat in ruraal India, vooral vanuit profylactisch oogpunt, de absolute voorkeur geniet boven vlees of vis. Zodat alles wat voeding, overnachting en hygiëne betreft naar best vermogen afgedekt was. En tenslotte—maar dit is zo obvious dat énkel het noteren ervan een aberratie vormt—het aanhouden van de acht precepten (P. attha sila) gedurende de hele tocht: niet doden, niet liegen, niet stelen, geen seksueel wangedrag, geen geestverruimende middelen, het verhinderen van het opwekken van zintuiglijke emoties door o.m. het mijden van gelegenheden van vermaak, sierraden, parfum e.d. en het vaste voornemen om tot verdere bevrijding te komen.
Leven als een anagarika
Om als druppel een stroom te worden die naar de oceaan vloeit. In plaats van een separate waterdruppel te zijn. Zoals Thich Nhat Hanh in de Plum Village Song:
‘Quiero ir como un río, no cómo una gota de agua. Vamos a fluir en armonía, renunciando al egoísmo. Quiero ir como un río, no cómo una gota de agua. Aprenderemos a vivir con plena conciencia, verdaderamente uno para el otro. Qué refrescante es la corriente de espiritualidad. Qué maravilloso es ser capaz de ver que todos somos agua. Quiero ir como un río, no como una gota de agua. Seguro vamos a llegar al mar de paz, amor y claridad.’
Zulke yatra is een hele expeditie voor een yogi op leeftijd. Een wekenlange tocht door één van de armste gebieden ter wereld. Met een weinig aantrekkelijk klimaat. Met een moordende pollutie. En een immense populatie die zodanig verpauperd is dat geweld en struikroverij een haast aanvaardbare levensmodaliteit vormen. Het is een reis die een gedegen organisatorisch-technische en proactieve medische voorbereiding vergt. Ik zal me tevreden (moeten) stellen met sobere accommodaties, simpele maaltijden en basaal transport. Ik moet me voorbereiden op Indische toestanden, d.i. op chaotische gekte in het kwadraat—in één van de meest achtergestelde streken van dit reusachtige subcontinent-in-ontwikkeling. Me erop trainen dat alles kan (en zal) verkeerd lopen: vertragingen allerhande; overbevolkt openbaar vervoer; administratieve rompslomp; ambtelijk ongemak; bakchich; sensoriële overkill van geuren en smaken; lucht die zo toxisch is dat je het kunt proeven; ondrinkbaar drinkwater; veelvuldige stroomonderbrekingen; afspraken die steeds te laat komen; zweetlucht; dacoits die na zonsondergang op alle plaatsen kunnen opduiken; begerige, opdringerige wallahs; een allesomvattende pollutie; een verschroeiende hitte; dubieus eten; monotoon voedsel; reusachtige kakkerlakken met immens lange voelsprieten; overstromingen; gebrek aan internet en aan airconditioning; gastro-intestinale ongemakken; muggen; slangen; insecten in allerlei vormen en hoedanigheden; vuile toiletten of nog erger: het compleet gebrek aan sanitaire voorzieningen… Kortom: de courante levensomstandigheden van Noordoost-India en het zuiden van Nepal.
Maar ook hier zal de Dhammapada mijn richtsnoer zijn:
‘De bedachtzamen streven niet onder alle omstandigheden naar zintuiglijk genot. Zij wauwelen niet [over streven naar zintuiglijk genot]. Wanneer zij getroffen worden door geluk of pijn, zijn zij noch uitbundig, noch neerslachtig.’
Hart openstellen
Ik zal de moed moeten vinden om de kracht te ontwikkelen om met héél véél metta de kreupelen, de bedelaars, de haveloze kinderen met hun smekende moeders recht in de pathetische ogen te kijken. Om mededogend mijn hart open te stellen—het ontwikkelen van vriendelijkheid voor mezelf en voor de anderen. Vooral ‘mijn’ wereld—I, me, mine—los te laten. Los-Te-laten. Het ontwikkelen van mededogen en wijsheid. Karuna en panna. Ik zal de Ganga per boot bevaren en te voet haar heilige oevers belopen. Haar vruchtbare alluviale afzettingen gadeslaan. Diep buigend de aarde aanraken, op de plaats waar de Bhagavat haar bezwoer. De aarde als getuige nemen. Me verbinden met het universum en met alles wat erop leeft. Zoals de Meester deed. En mediteren aan de bodhiboom Zijn boom van inzicht die ook de mijne is. Luisteren naar de Dhamma—’onpeilbaar als het hele universum; subtiel als een dauwdruppel’. Ik zal de schier eindeloze mostaard-, kool-, bonen-, rijst- en linzenvelden overschouwen. De benauwend stoffige, monotone wegen van Noord-India trotseren. Het door industriële intake, residu van kunstmest, feces, verrotting en ontelbare crematies verontreinigde water observeren. Met de overweging dat wat ik visueel en mentaal opneem slechts een fractie vormt van de bacteriologische bezoedeling die deze reusachtige watermassa met zich meedraagt.
Contradictio in terminis: de meest spirituele stroom van de wereld vormt—van haar Himalaya-bron in Gomukh tot Gangasagar, waar ze zich in de Golf van Bengalen stort—één reusachtige catastrofale open riool en ecologische ramp, die vooral in Bihar jaarlijks duizenden mensenlevens eist door de verschrikkelijke pollutie en door de oncontroleerbare overstromingen, een rechtstreeks gevolg van de steeds intenser en frequenter wordende tropische moessons. Ik zal aan de lijve ondervinden of de zgn. spiritual vibes van Varanasi met zijn rituele wassingen en publieke lijkverbrandingen de gevoelige snaar in mij kunnen raken.
Méér voor de hand liggend lijkt me dat dit grotesk spektakel van vormen vooral haar immense leegte zal illustreren. En zoals de Boeddha het leerde, me—de visu—de onmogelijkheid zal bevestigen om door riten en rituelen gezuiverd te worden. Fysiek en mentaal goed voorbereid voelt deze tocht niet als een eruptie van de laatste krachten die zich nog in dit oude lijf bevinden. Ik onderken het meer als de bevestiging van de intrinsieke spirituele transformatie die zich de laatste jaren spontaan in mij voltrokken heeft.
Verstikkende vlakten
Summier verhaalt Siddattha Gotama’s odyssee zich als volgt: hij werd geboren in de 5de eeuw vóór GTR in Lumbini, een onooglijk dorpje in de Terai laagvlakte van Nepal, aan de voet van de Himalaya. De eerste 29 jaar van zijn leven bracht hij door in Kapilavatthu, de hoofdstad van een onafhankelijke oligarchische republiek, gekend onder de naam Sakya Ganarajya, in het noorden van het huidige India. Zijn vader, Suddhodana, was er de gemandateerde leider van de Sakyas, een Kshatriya-clan.
Het is in Kapilavatthu dat zijn wereldse conditionering geen verf pakte, ondanks de verwoede pogingen van zijn vader om hem voor wereldse zaken te interesseren. Siddhattha ‘verliet het huis’ en trok de thuisloosheid in om een antwoord te zoeken op en zich te bevrijden uit het knagende gevoel van onvrede (P. dukkha) dat elke mens zijn hele leven met zich meezeult.
Hij begaf zich naar Rajagaha, waar hij jhana-meditatie beoefende onder leiding van Alara Kalama en Uddaka Ramaputta— destijds twee uitmuntende spirituele leraren in de Ganga-vallei. Geen van beide meditatietechnieken leidden Siddattha tot bevrijding. Consequent met zichzelf verliet hij beide guru’s. Hij trok over de verstikkende, stoffige vlakten van de Ganga-vallei naar het grottencomplex in het Dungeshwari-gebergte. Hij sloot zich daar aan bij een groep van Vijf Gezellen (P. panca vaggiya), waarmee hij een uiterst rigoureus ascetisme beoefende in de grot van Mahakala, op een 15-tal kilometer van Uruvela—het latere Bodhgaya. Maar ook deze ascetische praktijken brachten hem geen doorbraak naar bevrijding en innerlijke vrede.
Siddhattha verliet de vijf asceten en vervolgde zijn weg naar Uruvela waar hij ‘vervuld van genade en van diep mededogen’ op 35-jarige leeftijd tot Zelfrealisatie kwam en Boeddha—de Verlichte, de Ontwaakte—werd. Vervolgens trok hij westwaarts naar Sarnath, ten noorden van de stad Varanasi, waar hij zijn eerste lering gaf aan de Vijf Gezellen in het Hertenkamp, en zo het Wiel van de Leer in beweging zette (P. dhammacakkappavattana).
Vervolgens doorkruiste de Boeddha gedurende 45 jaar het Middenland om zijn Leer uit te leggen en te verduidelijken. In het Upavattana-bos in Kusinara tenslotte kwam zijn vormelijk verhaal ten einde en bereikte hij het parinibbana. Tot zover het exposé van een Ontwaakt Leven.
Gierenpiek
Op mijn pelgrimstocht zal ik Boeddha’s favoriete meditatieplaatsen bezoeken. De Gierenpiek in Rajagaha, waar hij—in Mahayana-modus—de Hart-Sutra en de Lotus-Sutra declameerde. Maar eveneens zijn doortocht in Kosambi, waar upasika Khujjuttara zijn leerstellingen in de Itivuttaka noteerde.
En tenslotte het gemanicuurde Jetavana Anathapindika in Savatthi. En in de marge van deze absolute referentiepunten de minder prominente historische plaatsen die hij gedurende zijn 45-jarige prediking heeft bezocht: Nalanda, Patna en Kesariya. Plaatsen die, voor mij persoonlijk, kernhout bevatten.
Zo ga ik Ashoka achterna, die in 249 vóór GTR de Acht Grote Plaatsen bezocht —de Atthamahathanani. Deze keizerlijke pelgrimstocht die, letterlijk en figuurlijk, een reis van mijlpalen was: waar Ashoka voorbijging plaatste hij reusachtige zuilen, bouwde hij stupas met relieken van de Boeddha en liet inscripties kerven op rotsen om zijn tocht langs de boeddhistische heiligdommen te vereeuwigen. Ashoka’s leeuwenbrul—de ijdelheid van een cakkavatti. Verder loop ik eveneens de weg van de ontelbare Chinese pelgrims, die in de meest penibele omstandigheden, op gevaar van hun leven, hun yatra maakten naar de plaatsen waar de Boeddha leefde en er zijn bevrijdingsleer verkondigde. En die er zo, onbewust en indirect, voor gezorgd hebben dat vele boeddhistische Sanskriet-teksten en vertogen, via een Chinese translatie, de mohammedaanse jihad-razernij van het einde van de 12de eeuw hebben overleefd.
Bij de aanvang van deze yatra voel ik me heel nederig…
Hung Nguyen zegt
Bijzondere reis.
Ik heb het boek gedownload en ga lezen.
Met een buiging en dank.