Kijk onbevangen naar wat ook verschijnt, op het moment dat het verschijnt. Door te ontspannen in deze staat, treedt gewaarzijn op, zonder dualiteit, in zichzelf bevrijd.
(Longchenpa, 1308-1363)
Dzogchen betekent letterlijk ‘grote volmaaktheid’. Het wordt binnen het Tibetaans-boeddhisme als de meest verheven leer beschouwd, een methodeloze methode, die direct tot realisatie of bevrijding leidt. Dzogchen gaat over de directe introductie tot en het verblijven in ‘oorspronkelijk gewaarzijn’, dat altijd, van het eerste begin, aanwezig is geweest.
Een belangrijke dzogchen-oefening is ‘zelfbevrijding’. Hierbij wordt alles wat in de ervaring opkomt gelaten zoals het is, zonder dat de denkende geest ermee aan de haal gaat, er iets ingewikkelds van maakt, zonder iets te willen ‘hebben’ en zonder iets af te wijzen. Dan verblijven we in ‘oorspronkelijk gewaarzijn’, waarin alles wat we ervaren opkomt, gezien en met rust gelaten wordt. Doordat de geest niet meegesleept wordt door wat zich aandient, maar gegrondvest blijft in de helderheid van dit gewaarzijn, dat (letterlijk!) zo weids en onbegrensd is als de hemel, kun je spreken van een kalm gemoed of een vredige geest.
De oefening in zelfbevrijding kun je zien als een formele meditatiebeoefening, maar dit hoeft niet. Uiteindelijk is het dagelijks leven de oefening en kunnen we ‘zelfbevrijding’ oefenen onder alle mogelijke omstandigheden. Wel is het zo dat dit om te beginnen eenvoudiger is wanneer je je goed en ontspannen voelt, dan wanneer je gestrest bent of je in een crisissituatie bevindt.
Meditatie en zelfbevrijding
We oefenen om, ook wanneer gedachten opkomen, in dit oorspronkelijk gewaarzijn verblijven, omdat deze gedachten dan niet het vermogen en de kracht hebben om ons af te leiden en te schaden. Gedachten mogen net als voorheen oprijzen, omdat dit de natuurlijke activiteit van de geest is.
Hier volgt de vertaling van een tekstgedeelte uit het boek The Golden Letters,* dat deze oefening goed beschrijft:
‘Bij de beoefenaar worden de gedachten die oprijzen niet beïnvloed door oordelen of andere mentale processen. Gedachten blijven slechts “ornamenten” van de ware aard van de geest [oorspronkelijk gewaarzijn]. Oorspronkelijk gewaarzijn is als de spiegel die al deze drukke mentale activiteit reflecteert. Dit gewaarzijn is onbevooroordeeld, hecht zich niet en wordt niet door de activiteit beïnvloed. Zoals een oude man die, zittend in een park, naar spelende kinderen kijkt.’
Dit gewaarzijn neemt onze zintuiglijke indrukken, gedachten en gevoelens waar, zonder er iets mee te doen. Het is volkomen helder en onbevooroordeeld. Je kunt er iets van ‘proeven’ door jezelf de vraag te stellen: ‘Wat is het dat deze gedachte waarneemt?’ ‘Wat is het dat de boom buiten mijn raam ziet?’ ‘Wat voelt deze emotie?’ Door bij de vraag te blijven is het mogelijk om de ruimte te ervaren waarin een gedachte, zintuiglijke indruk of emotie zich voordoet. En ook dat deze ruimte niet aangetast wordt door wat zich erin afspeelt.
Wanneer we beseffen dat geen enkele beweging van gedachten, hoe heftig ook, deze serene ruimtelijke staat zo stralend als de hemel, aantast, dan hoeven we niet langer overweldigd te worden door ongunstige of vijandige omstandigheden – en met name door onze interpretatie (= denken en voelen) ervan.
Het oprijzen van gedachten wordt de meditatie
‘Wanneer we,’ vervolgt de tekst van The Golden Letters, ‘uit gewoonte langere tijd op deze manier oefenen, wordt het louter oprijzen van gedachten de meditatie zelf. Het maakt geen verschil of gedachten al dan niet oprijzen. De grenzen tussen de kalme staat en de beweging van gedachten storten volledig in. De beweging van gedachten wordt nu direct gezien als onbeschrijfelijk licht, de manifestatie van de transparante helderheid van [oorspronkelijk gewaarzijn] (…) Beweging komt nu op als directe en onmiddellijke kennis (gnosis) die overal direct in doordringt en niet langer als onsamenhangende of discursieve gedachten die van zichzelf begrensd en beperkend zijn. Gedachten manifesteren zich op ongedwongen en natuurlijke wijze als deze direct doordringende kennis, zonder een tussenkomend proces dat onzuiver (…) zicht transformeert in zuiver zicht (…).
Niettemin kan het voor de buitenstaander lijken alsof de geest [van zo iemand] een normale geest is, omdat heel gewone, alledaagse gedachten blijven opkomen. Niet alles is nu ineens goedheid en licht.
De beoefenaar blijft verlangen, hongeren en een stoelgang hebben zolang hij een fysiek lichaam (…) heeft. Ook al schijnt de ochtendzon op de gletsjer, het ijs smelt niet direct. Vergelijkbaar manifesteren alle kwaliteiten van verlichting zich niet onmiddellijk, ook al heeft de geest verlichting gerealiseerd. Maar terwijl de doorsnee mens altijd probeert om gedachten te creëren of onderdrukken en zo doorgaat met het verzamelen van energie die verbonden is met onbewuste impulsen, realiseert de beoefenaar de bevrijding van diezelfde gedachten precies op het moment waarop ze opkomen.’
Tekening op water
Hier sleutelen we dus niet aan onszelf. We piekeren niet en mediteren niet om een beter of ander mens te worden. De bewegingen van gedachten worden hier zodra ze opkomen herkend als ‘onbeschrijflijk licht, manifestatie van de transparante helderheid’ – waarin we ons dus kunnen grondvesten. De bewegingen van die gedachten veroorzaken geen schade omdat ze niet langer gestuurd worden door een persoonlijke drijfveer. Ze lossen vanzelf op, als een tekening op water, als condensatiestrepen van een vliegtuig aan een heldere hemel.