De raad in het hart van een man is als diepe wateren,
maar iemand met inzicht zal hem naar boven halen.*
De Bijbel ligt al een tijdje opengeslagen op tafel. Op bladzijde 995. Al weken is het een terugkerende mantra: De raad in het hart van een man is als diepe wateren, maar iemand met inzicht zal hem naar boven halen. Ik lees het niet als metafoor, als een manier van spreken. Tijdens het lezen en uitspreken vindt herkenning plaats: ja, dat is waar.
Maar waarom? Waarom ervaar ik dat zo?
Dit besef van herkenning is niet de uitkomst van een rationele afweging, van mijn denkgeest. Die stelt juist de waaromvraag. Hij probeert uit te pluizen, te ontleden wát in mij deze woorden direct beaamt zonder hem eerst te raadplegen. Zo van: ‘Wacht even, dat gaat zo maar niet. Alles wat hier binnenkomt wordt eerst door mij gewikt, gewogen en te licht, goed, of te zwaar bevonden.’ Die directe beaming, daar kan de denkgeest helemaal niets mee.
Maar toch is het hart de plek waar ik me in tijden van twijfel, onzekerheid en bij het nemen van grote beslissingen op richt. En eigenlijk steeds vaker ook tijdens gewone, alledaagse momenten, in contact met anderen of wanneer ik dreig een stokpaardje te berijden – zo’n bekende groef waarin je op de jouw bekende manier de dingen doet, terwijl je tegelijk, uit ervaring, weet dat daar de oplossing niet ligt.
Als je even een stap terugdoet, rustig ademt en van je hoofd, die springende apengeest, afdaalt naar het hart, dan bevind je je in het rustige water onder de heftige branding. Keer terug naar boven en je wordt weer meegesleurd. Daal af en het wordt weer rustiger. In die luwte kun je leven met de vraag. Of met het ongemak, het leed, of het niet-weten. Het hart omhult het allemaal. Koestert wat er is en pluist het niet uit zoals de denkgeest, de analytische geest met zijn plussen en minnen, gewoonlijk doet – waarbij de plussen vaak samenvallen met de korte termijn van het eigenbelang.
De raad (…) is als diepe wateren. Onder de oppervlakte der dingen. Afdalen dus. En dan is daar raad. Advies. Hulp. Leiding. En dit alles in de vorm van een zacht voelen. Of een fysiek gevoelde, warme uitstraling. Of fluisterwoorden. Wie deze raad gewaarwordt, komt tot inzicht en kan hem inzetten in het dagelijks handelen.
Dit gewaarworden vraagt alertheid, onderscheidingsvermogen, eerlijkheid en moed. Want voor je het weet laat je je meenemen door gedachtesprongen die ó zo logisch over kunnen komen en tot conclusies leiden die, maatschappelijk gezien, ó zo voor de hand liggen. Het vraagt vaak eerlijkheid en moed om hier niet meteen in mee te gaan. Om de tijd te nemen en gehoor te geven aan het knagen, omdat wat je ook bedenkt geen bevrediging schenkt. Of aan het verlangen naar waarheid of liefde, dat zich tegen de keer zachtjes aandient.
De heelheid van het hart heeft een eigen antwoord. In de ontlediging van het denken openbaart zich het liefdevolle mededogen dat een veel verziender en diepgaander blik heeft dan het nee/ja-, maar/toch-, als/dan-denken. Wanneer het hart zich door middel van een woord, gevoel, gewaarwording heeft laten kennen, kan het verkregen inzicht zich na rijping – voor alles is een tijd – in de wereld uitdrukken.
Dan kan het zijn dat je Egypte verlaat. Dat de vleespotten hun bekoring hebben verloren en dat de trek in de woestijn het enige mogelijke antwoord is. Je gaat en je weet niet of je bij het zetten van de volgende stap nog grond onder de voeten hebt. Onbekend terrein, de fluistering achterna. Een ander kan je voor gek verklaren, maar jij hebt haar gehoord, gevoeld. Je kijkt om en bezwijkt bijna aan de verleiding. Maar nee, toch niet, want je daalt af naar het hart en je hoort haar weer. Daar is geen twijfel, ondanks het mogelijke ongemak als gevolg van de gemaakte keuze. Ondanks de twijfelsprongen van de denkgeest. Ondanks de angst die de keel toeknijpt. In dat alles, onder dat alles, is de kloppende omarming die de richting wijst. En in het gaan vormt zich het pad.